Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
Gelet op artikel B.8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;
Gezien de bereikte overeenstemming d.d. 14 februari 2013 met het georganiseerd overleg;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten met de vaststelling van de Regeling Sociaal Kaderplan
Noord-Brabant 2010 gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid tot het vaststellen
van nadere regels omtrent de te volgen procedure bij reorganisaties en omtrent de
personele gevolgen van reorganisaties als uitwerking van bijlage 1 van de CAP, Spelregels
en flankerend beleid bij reorganisaties;
Overwegende dat er drie regionale uitvoeringsdiensten zijn opgericht waarnaar met
ingang van 1 juni 2013 provinciale taken en de daaraan verbonden provinciale medewerkers
overgaan;
Overwegende dat de Regeling Sociaal Kaderplan Noord-Brabant 2010 niet is toegesneden
op deze overgang van medewerkers naar de regionale uitvoeringsdiensten en het derhalve
gewenst is daarvoor een specifiek sociaal plan op te stellen;
Overwegende dat het onderhavige sociaal plan beoogt de aanwijzing van de bij de overdracht
van taken naar de regionale uitvoeringsdiensten betrokken medewerkers te bepalen en
dat in het Sociaal Beleidskader regionale uitvoeringsdiensten provincie Noord-Brabant,
regels omtrent de plaatsing en arbeidsvoorwaarden, zijn neergelegd;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Toelichting behorende bij de Regeling Sociaal Plan regionale uitvoeringsdiensten provinciale
medewerkers Noord-Brabant
Algemeen
Deze regeling is specifiek bedoeld om te kunnen bepalen welke medewerkers van de provincie
Noord-Brabant overgaan naar de regionale uitvoeringsdiensten en bij welke regionale
uitvoeringsdienst zij worden geplaatst. De daadwerkelijke plaatsing van aangewezen
medewerkers in de regionale uitvoeringsdienst geschiedt door het bevoegd gezag van
de regionale uitvoeringsdienst met in achtneming van het in het tussen alle deelnemende
Brabantse gemeenten, de milieudiensten en de provincie Noord-Brabant vastgestelde
Sociaal Beleidskader regionale uitvoeringsdiensten Noord-Brabant.
Uitgangspunt daarbij is, dat de medewerker die is aangewezen om naar de regionale
uitvoeringsdienst over te gaan daartoe ook verplicht is. Zijn taken binnen de provincie
komen immers te vervallen en komen terug in de regionale uitvoeringsdienst. Het bevoegd
gezag van de regionale uitvoeringsdienst is verplicht om de medewerker die door de
provincie is aangewezen naar de regionale uitvoeringsdienst over te gaan in dienst
te nemen. Het voor de medewerker bij de provincie geldende salaris en zijn betrekkingsomvang
vormt de basis van waaruit plaatsing van de medewerker in de regionale uitvoeringsdienst
geschiedt.
Artikelgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsbepalingen
Voor begripsbepalingen is zoveel mogelijk aansluiting aansluiting gezocht bij de Regeling
Sociaal Kaderplan Noord-Brabant 2010 en het tussen alle deelnemende Brabantse overheden
vastgestelde Sociaal Beleidskader regionale uitvoeringsdiensten Noord-Brabant.
Om te bepalen wat een uitwisselbare functie is, worden de FUWAPROV-functie én de afspraken
die in het formulier jaargesprekken zijn neergelegd, in achtgenomen. De reden dat
de afspraken in het formulier jaargesprekken worden meegenomen is dat de functiebeschrijving
volgens FUWAPROV bedoeld is als globale aanduiding van het type werkzaamheden dat
bij een bepaalde functie behoort. Dus, om te kunnen bepalen wat uitwisselbare functies
zijn zal daarom naast de functiebeschrijving volgens FUWAPROV ook het consistente
samenstel van feitelijke werkzaamheden van de medewerker bepalend zijn. Dit samenstel
van feitelijke werkzaamheden is in principe in het formulier jaargesprekken (planningsgesprek)
neergelegd. Het gaat daarbij om het gebruikelijke werkpakket. Een tijdelijke uitbreiding
of verandering van werkzaamheden is niet leidend.
Artikel 2 Werkingssfeer
In het eerste lid wordt geregeld dat deze regeling alleen van toepassing is op medewerkers
die RUD-taken verrichten. Op deze medewerkers is niet eveneens de Regeling Sociaal
Kaderplan Noord-Brabant 2010 van toepassing (lid 2). Indien de aanwijzing van medewerkers
die hun taken naar de RUD volgen heeft plaatsgevonden, eindigt de werking van deze
regeling voor de medewerkers die bij de provincie in dienst blijven. Deze laatste
groep betreft de medewerkers die nu voor minder dan 50% RUD-taken verrichten maar
deze taken na toepassing van het afspiegelingsbeginsel niet naar de RUD volgen. Voor
deze ‘niet-taakvolgers’ is deze regeling ‘uitgewerkt’. Met het bepaalde in lid 2 wordt
enkel bedoeld te regelen dat medewerkers terzake één en dezelfde reorganisatie, geen
beroep kunnen doen op twee sociale plannen.
In deze regeling wordt verder alleen de aanwijzing van medewerkers geregeld en de
aanwijzing van de RUD waar zij in dienst treden. De feitelijke plaatsing van medewerkers
in de nieuwe organisatie en de condities waaronder dit gebeurt, worden geregeld door
het nieuwe bevoegd gezag van de regionale uitvoeringsdienst aan de hand van het Sociale
Beleidskader regionale uitvoeringsdiensten Noord-Brabant.
Artikel 3 Taakvolger ≥ 50%
De medewerker waarvan de eigen functie voor meer dan 50% bestaat uit RUD-taken, volgt
deze taken naar de regionale uitvoeringsdienst waar deze taken terugkomen. De medewerker
gaat over naar de regionale uitvoeringsdienst met de voor hem geldende betrekkingsomvang.
Dit betekent dat als medewerker X een betrekkingsomvang heeft van 36 uur per week,
waarvan 20 uur besteed worden aan RUD-taken, hij taakvolger is: 20/36 is meer dan
50%. Hij gaat dan voor 36 uur over naar de RUD.
Dit betekent eveneens dat als medewerker Y een betrekkingsomvang heeft van15 uur per
week, waarvan 10 uur besteed worden aan RUD-taken, hij eveneens taakvolger is: 10/15
is meer dan 50%. Hij gaat voor 15 uur over naar de RUD.
Het percentage wordt bepaald aan de hand van zowel de taken volgens functiebeschrijving,
alsmede het formulier planningsgesprek en de daarin opgenomen feitelijke tijdsbesteding.
Artikel 4 Taakvolger 10%
Medewerkers waarvan de eigen functie voor minder dan 50%, maar voor meer dan 10% bestaat
uit RUD-taken, kunnen ook aangewezen worden als taakvolgers.
De provincie probeert zoveel mogelijk taken, die versnipperd bij diverse medewerkers
terugkomen, te bundelen tot voldoende formatie om aan een medewerker mee te geven
naar de regionale uitvoeringsdienst. Dit brengt mee, dat deze versnipperde taken komen
te vervallen bij alle medewerkers die deze nu verrichten. Vervolgens wordt eerst aan
de hand van de bereidheid van medewerkers bepaald, en als dat geen soelaas biedt aan
de hand van het afspiegelingsbeginsel, welke medewerker de taken naar de RUD volgt.
Bij het achtste lid moet gedacht worden aan afspiegeling van 1 fte binnen een groep
van 5 medewerkers, die qua leeftijd over de verschillende leeftijdscategorieën verdeeld
zijn. In dat geval volgt degene met de kortste diensttijd zijn taak naar de RUD.
Ook hier geldt dat de medewerker naar de RUD overgaat voor zijn volledige betrekkingsomvang.
De taken die de medewerker achterlaat, worden verdeeld over de medewerkers die achterblijven
bij de provincie en waarvan de functie-inhoud is gekrompen als gevolg van de weggevallen
RUD-taken.
Artikel 5 en 6 Voorkeursfunctie plaatsing binnen de RUD en RUD waar de medewerker
in dienst treedt
In beginsel volgt de medewerker zijn RUD-taken naar de regionale uitvoeringsdienst
waar deze taken terugkomen. Komen deze RUD-taken bij meerdere regionale uitvoeringsdiensten
terug, dan is de voorkeur van de medewerker voor een betreffende RUD bepalend, tenzij
dit om bezettingsredenen niet mogelijk zou zijn. De provincie dient namelijk te zorgen
voor een evenwichtige verdeling van RUD-taken over de drie RUD’s, waardoor de voorkeur
van de medewerker niet in alle gevallen gevolgd kan worden. Als de voorkeur niet gevolgd
kan worden en de kortste reisafstand evenmin tot een oplossing leidt, dan wordt de
RUD bepaald de hand van de in redelijkheid in acht te nemen belangen van alle betrokken
medewerkers en de RUD. Als de RUD meer dan één werklocatie heeft bepaald de RUD waar
de medewerker feitelijk werkzaam wordt.
Artikel 11
Bij uitdiensttreding vindt in beginsel verrekening of terugvordering plaats van aan
de medewerker toegekende faciliteiten met in achtneming van hetgeen daarover in de
onderliggende regelingen is bepaald. Gedeputeerde Staten kunnen van de hoogte van
het te verrekenen en/of terug te vorderen bedrag afwijken op grond van de redelijkheid.
Een medewerker bijvoorbeeld die vier jaar geleden een fiets aanschafte op grond van
het vervoersplan kon mogelijk niet voorzien dat hij uit dienst zou treden als gevolg
van de vorming van de RUD’s. In dergelijke gevallen zou onverkort vasthouden aan terugbetaling
onredelijk kunnen uitpakken en kunnen Gedeputeerde Staten van verrekening geheel of
gedeeltelijk afzien. Een medewerker daarentegen die een jaar geleden een fiets aanschafte
kon zeker toen wel al voorzien dat de RUD-vorming consequenties kon hebben. Dit geldt
ook voor medewerkers die op grond van de daarvoor geldende regelingen nog een smartphone
of een tablet aanschafte in de wetenschap dat in 2013 de RUD’s operationeel zouden
worden.
Voor wat betreft dienstkleding geldt dat in ieder geval alle kleding waarop het logo
van de provincie Noord-Brabant staat moet worden ingeleverd. Door de provincie ter
beschikking gestelde schoenen behoeven niet te worden ingeleverd.
Artikelen 13 Inwerkingtreding
De looptijd van de regeling is gelijk aan de looptijd van het Sociaal Beleidskader
regionale uitvoeringsdiensten Noord-Brabant. Voorzien is dat de regionale uitvoeringsdiensten
formeel per 1 juni 2013 van start gaan. Mogelijk wordt in een later stadium door de
latende organisaties bepaald dat er meer taken overgaan naar de regionale uitvoeringsdiensten.
Om deze reden is de looptijd van de regeling langer dan noodzakelijk voor de overdracht
van taken per 1 juni 2013.
Als in de toekomst om bovenvermelde reden nogmaals een beroep gedaan moet worden op
deze regeling, is het mogelijk dat er andere arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden
binnen de provincie gelden, dan bij het tot standkomen van deze regeling het geval
was. Indien onverkorte toepassing van de regeling dan tot frictie leidt, kan dit aanleiding
geven om opnieuw met de vakbonden in overleg te treden over een aanvulling of aanpassing
van de regeling.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
|
de secretaris
|
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
|
drs. W.G.H.M. Rutten
|