Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten met bijdragen die zij van het Rijk ontving een
aantal nationale parken in Noord-Brabant financieel ondersteunden;
Overwegende dat het Rijk sinds 2011 geen financiële middelen meer beschikbaar stelt
aan provincies ten behoeve van de nationale parken;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten in verband met de afbouw van financiële middelen
door het Rijk de nationale parken vanaf 2011 tijdelijk zelf hebben ondersteund met
subsidie;
Overwegende dat de nationale parken dientengevolge een onderzoek hebben laten uitvoeren
naar nieuwe verdienmodellen om in de toekomst op andere wijze de benodigde middelen
te verwerven;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten de nationale parken willen faciliteren in hun
weg naar zelfstandigheid door eenmalig een subsidie te verstrekken voor de realisatie
van de onderzochte verdienmodellen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten hierbij gebruik willen maken van de Verordening
(EU) nr. 360/2012 van de commissie van 24 april 2012 betreffende de toepassing van
de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende
ondernemingen (PBEU 2012, L 114/8).
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling verdienmodellen nationale parken Noord-Brabant.
Algemeen
Aanleiding subsidieregeling
De provincie Noord-Brabant voert sinds 2007 de Rijkstaak uit ten aanzien van de onder¬steuning
van drie van de vier nationale parken in Noord-Brabant. Ook het grenspark maakte hier
deel van uit. De financiering verliep via het budget Inrichting Landelijk Gebied (ILG)
dat door het Rijk aan ons werd verstrekt. In 2011 heeft het Rijk deze taak laten vervallen.
De provincie Noord-Brabant heeft deze taak niet overgenomen. Om de parken te helpen
in hun zoektocht naar een toekomstperspectief, hebben alle vier de parken op kosten
van de provincie een onderzoek uitgevoerd naar alternatieve financieringsmogelijkheden.
De beste verdienmodellen willen Gedeputeerde Staten financieel ondersteunen.
Met deze subsidieregeling wordt beoogd een bijdrage te geven in de onrendabele kosten
van een aantal investeringen die noodzakelijk zijn voor de toekomst van de nationale
parken en op termijn rechtstreeks ten goede zullen komen aan de recreatieve en educatieve
natuurtaken van de parken. De provincie wil daarbij gebruik van de de-minimisregeling
voor diensten van algemeen economisch belang (DAEB).
Juridisch kader
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening
Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van
subsidies niet in deze subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv
staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn
voor Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals
de meldingsplicht. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die
onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
Artikelsgewijs
Artikel 5 Subsidievereisten
Onder a Realisatie een of meer verdienmodellen
Met verdienmodellen worden alle activiteiten bedoeld die inkomsten kunnen genereren
voor het nationaal park. Alle verdienmodellen gezamenlijk vormen het subsidieproject.
Onder b Verdienmodellen
Onderdeel een Duurzaam
Een verdienmodel wordt als duurzaam gezien als aannemelijk is gemaakt dat deze inkomsten
geen tijdelijk karakter hebben. Het spreekt voor zich dat de hoogte van de inkomsten
per jaar kunnen variëren.
Onderdeel twee Realistisch
De subsidieaanvrager moet aantonen en onderbouwen dat ieder afzonderlijk verdienmodel
realistisch is.
Onderdeel drie Renderend binnen 7 jaar
De subsidieaanvrager moet aannemelijk maken dat ieder afzonderlijk verdienmodel binnen
7 jaren rendeert. Hiervoor is dus een prognose nodig van de inkomsten van het verdienmodel.
Inkomsten die moeten worden afgedragen aan rechthebbenden dient de subsidieaanvrager
daarbij te beschouwen als kosten, die moeten worden afgetrokken van de opbrengsten.
Hetzelfde geldt voor alle overige kosten die gemaakt worden. Hierbij kan in ieder
geval gedacht worden aan investeringskosten die moeten worden terugbetaald, de rente
van leningen of de kosten voor jaarlijks onderhoud van de voorzieningen. Ook personeelskosten
en andere exploitatiekosten die nodig zijn om het verdienmodel operationeel te houden,
worden op de winst in mindering gebracht.
Onder c Intentieverklaring desbetreffende bevoegde gezag
Sommige verdienmodellen vereisen aanpassingen in het bestemmingsplan, of zijn vergunningplichtig.
Het zal in die gevallen vaak niet mogelijk zijn om dit op korte termijn te regelen.
Volgens dit onderdeel is ten minste een intentieverklaring van het desbetreffende
bevoegde gezag vereist dat men wil meewerken aan het verkrijgen van de benodigde vergunningen
en dergelijke.
Onder d Principe-afspraken rechthebbenden
Wanneer een verdienmodel alleen kan worden gerealiseerd met de instemming van derden,
zoals van grondeigenaren, dan spreken we van rechthebbenden. De nationale parken bezitten
bijvoorbeeld geen eigen grond. Die verdienmodellen die op andermans grond worden uitgevoerd,
kunnen alleen doorgang vinden als de grondeigenaar hier mee instemt. Bij één verdienmodel
kan sprake zijn van meerdere rechthebbenden. Afspraken met rechthebbenden zijn essentieel
voor de uitvoering van een verdienmodel en vaak ook voor de bepaling van de te genereren
opbrengsten. Sommige rechthebbenden zullen alleen instemmen met het uitvoeren van
het verdienmodel indien zij hier voor een vergoeding krijgen of mogen delen in de
winst. Het kan om een vast bedrag gaan of om een percentage van de winst. Voor de
subsidieaanvrager zijn deze te betalen vergoedingen extra kosten, die van de winst
van het verdienmodel moeten worden afgetrokken. Er dienen vooraf afspraken gemaakt
en vastgelegd te worden met rechthebbenden over de benodigde instemming en eventuele
vergoedingen. Indien het de subsidieaanvrager niet lukt om voor het indienen van de
subsidieaanvraag reeds bindende overeenkomsten met alle rechthebbenden te sluiten,
is op grond van dit onderdeel ten minste vereist dat de subsidieaanvrager een document
overlegt waaruit de gemaakte principe-afspraken met rechthebbenden blijken. Dit kan
een intentieverklaring tussen partijen zijn of een andersoortig document. Indien bij
het verdienmodel geen rechthebbenden zijn betrokken is een dergelijk document niet
vereist.
Onder e Opbrengsten voor recreatieve en educatieve taken
Deze subsidieregeling is primair gericht op het financieel ondersteunen van de uitvoering
van nieuwe verdienmodellen ten behoeve van de nationale parken. De provincie wil de
parken helpen bij hun transitie naar financiële onafhankelijkheid in de toekomst.
De nationale parken voeren taken uit op het gebied van recreatie en educatie. Hier
kent de provincie een hoog maatschappelijk belang aan toe. Zodra de subsidieaanvragers
financieel zelfstandig zijn moeten de baten dan ook ten goede komen aan deze beide
functies. Tijdens de transitie kan het echter verstandiger zijn om de nieuwe inkomsten
te herinvesteren in andere, nog op te starten, verdienmodellen.
Onder f Financiële zelfstandigheid binnen 7 jaar
Op grond van dit vereiste dient de subsidieaanvrager in het projectplan te onderbouwen
dat de verdienmodellen gericht zijn op financiële onafhankelijkheid van het nationaal
park binnen 7 jaar.
Onder g Projectplan
Tweede onderdeel Meerjarige financieringsstrategie
De financieringsstrategie sluit aan op onderdeel e van dit artikel. Het is van belang
dat de subsidieaanvragers een financieringsstrategie uitwerken voor het totale project
voor de komende jaren. De financieringsstrategie dient aannemelijk te maken en te
onderbouwen dat de subsidie deel uit maakt van een meer omvattende aanpak van het
nationaal park. Deze aanpak dient uiteindelijk te leiden tot een financiële onafhankelijkheid
in zeven jaar.
Derde onderdeel Risico-analyse
Investeren brengt risico’s met zich mee. Deze risico’s dienen vooraf in beeld te worden
gebracht, met een inschatting van de kans dat het risico optreedt.
Vierde onderdeel Sluitende begroting
Ieder afzonderlijk verdienmodel dient een sluitende begroting te hebben. Vergoedingen
die de subsidieaanvrager moet afdragen aan grondeigenaren of andere rechthebbend dienen
als kosten te worden opgenomen in de begroting.
Artikel 6 Subsidiabele kosten
Subsidiabel zijn alle kosten die gemaakt worden voor de realisatie van de verschillende
verdienmodellen.
Artikel 7 Niet subsidiabele kosten
Onderdeel a Kosten eigen personeel
Op grond van dit onderdeel zijn kosten van personeel van deelnemers aan het nationaal
park niet subsidiabel. Hetzelfde geldt voor kosten van personeel dat in dienst is
van het nationaal park.
Hierbij valt te denken aan:
a. alle werknemers van de organisaties die vertegenwoordigd zijn in de Bijzondere
commissie Grenspark "De Zoom-Kalmthoutse Heide", alsmede alle particuliere natuur
eigenaren binnen het Grenspark, alsmede alle medewerkers die in loondienst zijn voor
het Grenspark;
b. alle werknemers van de organisaties die deelnemen aan het Parkschap Nationaal Park
De Biesbosch, alsmede alle werknemers die in loondienst zijn voor het Parkschap;
c. alle werknemers van de organisaties die vertegenwoordigd zijn in het Overlegorgaan
Nationaal Park De Groote Peel;
d. alle werknemers van de organisaties die in 2013 vertegenwoordigd waren in het Overlegorgaan
Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen.
Onderdeel b Kosten vrijwilligers
Ook urenvergoedingen voor de inzet van vrijwilligers zijn niet subsidiabel. Dit geldt
niet voor een eenmalige vrijwilligersvergoeding die als tegemoetkoming in de (reis)kosten
wordt verstrekt.
Artikel 11 Verdeelcriteria
Onder a Verdienpotentieel in 7 jaar
Bij dit verdeelcriterium geldt dat hoe hoger het verdienpotentieel hoe meer punten
de subsidieaanvrager op dit onderdeel kan scoren met een maximum van 20. Het moet
daarbij wel gaan om reële verwachtingen. Verdienpotentieel dat Gedeputeerde Staten
als irreëel of onzeker inschatten, zullen zij niet meenemen in deze scoring. Bij de
bepaling van het verdienpotentieeel dienen afdracht van inkomsten aan grondeigenaren
of andere rechthebbenden in mindering te worden gebracht. De kosten van eenmalige
investeringen ten behoeve van de implementatie van een verdienmodel hoeven niet in
mindering te worden gebracht van het verdienpotentieel. (Jaarlijks) terugkerende kosten
die nodig zijn om een verdienmodel operationeel te houden gaan wel ten koste van het
verdienpotentieel. Eenmalige investeringen moeten wel worden meegenomen in de begroting
om te kunnen bepalen of die begroting sluitend is.
Onder b Verhouding opbrengsten en projectkosten
Met verdeelcriterium b bedoelen Gedeputeerde Staten de verhouding tussen de geraamde
opbrengsten binnen 7 jaar van alle verdienprojecten samen in relatie tot de totale
investeringskosten. Hoe hoger de geraamde opbrengsten zijn in relatie tot de investeringskosten,
hoe meer punten kunnen worden gescoord tot een maximum van 20 punten.
Onder c en d Ondernemers trekker of financier
Gedeputeerde Staten vinden het van belang dat de nationale parken ook aansluiting
zoeken bij het bedrijfsleven. Indien een ondernemer de trekker of financier is van
een verdienmodel, dan kan de subsidieaanvrager eenmalig extra punten scoren. Wanneer
in een verdienmodel een ondernemer zowel trekker als financier is, worden 5 punten
toegekend. Wanneer dezelfde ondernemer in twee verdienmodellen participeert, in de
ene situatie als financier en in de andere als trekker, worden 2 x 5 punten toegekend.
Wanneer er in meer dan twee verdienmodellen ondernemers als trekker of financier betrokken
zijn, zullen daar geen extra punten voor worden toegevoegd.
Artikel 12 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Deze subsidieregeling beperkt zich tot die verdien¬modellen die binnen 3 jaar zijn
uitgevoerd. Dit laat onverlet dat de subsidieontvanger zelf gelijktijdig andere verdienmodellen
realiseert die een langere looptijd hebben.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
|
de secretaris
|
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
|
mw. ir. A.M. Burger
|