Toelichting behorende bij de Regeling Aanvullende voorzieningen bij werkloosheid Noord-Brabant.
1. Inleiding
De ambtelijke aanspraken zijn geregeld in wettelijke en bovenwettelijke aanspraken.
Het overheidspersoneel valt onder alle sociale verzekeringswetten. Dit zijn de wettelijke
aanspraken. Dat betekent dat de provinciale ambtenaar valt onder de werking van de
ZW, WAO, Werkloosheidswet (WW), Toeslagenwet en de Wet inkomensvoorziening oudere
en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). De Regeling aanvullende
voorzieningen bij werkloosheid is een bovenwettelijke regeling in aanvulling op de
WW.
2. Uitgangspunten
Aan de bovenwettelijke werkloosheidsregeling ligt een aantal uitgangspunten ten grondslag.
Als zodanig kunnen worden genoemd:
- -
een naadloze aansluiting op de WW-systematiek;
- -
een eenvoudige regeling zowel qua regelgeving als qua uitvoering;
- -
een regeling die invulling geeft aan het volumebeleid;
- -
een regeling waarbij zowel de bovenwettelijke voorzieningen in de marktsector als
de huidige ambtelijke regelingen het referentiepunt zijn;
- -
een duurzame regeling voor de middellange termijn.
Tussen de eerste twee uitgangspunten is een nauwe samenhang: zonder een goede aansluiting
op de WW-systematiek is een eenvoudige regeling niet denkbaar. Een dergelijke regeling
zou leiden tot hogere uitvoeringskosten dan strikt genomen noodzakelijk is. Naadloze
aansluiting past in de filosofie dat de WW de bodemvoorziening is en de bovenwettelijke
regeling een complementaire voorziening. Het derde uitgangspunt impliceert:
- voor de werknemer dat de regeling voldoende prikkel moet bevatten om zo snel mogelijk
weer in het arbeidsproces terug te keren;
- voor de werkgever dat de regeling voldoende prikkel moet bevatten om zich tot het
uiterste in te spannen alternatieven voor werkloosheid te vinden.
Volumebeleid is dan ook een belangrijke taak voor het uitvoeringsorgaan aan wie de
uitvoering van de bovenwettelijke regeling is opgedragen. Met dit uitgangspunt is
ook rekening gehouden bij de afspraken over met name hoogte en duur van de bovenwettelijke
uitkering: deze mogen uiteraard niet de prikkel tot re-integratie wegnemen.
1. Hoofdlijnen van de regeling
a. Toegang tot de regeling
Voor toegang tot de regeling is vereist enerzijds dat aanspraak bestaat op een loongerelateerde
WW-uitkering en anderzijds dat de ambtenaar ontslag uit provinciale dienst is verleend.
Het eerste vereiste vloeit voort uit het uitgangspunt dat de regeling naadloos moet
aansluiten op de WW. In concreto houdt dit, gelet op de in de WW gestelde voorwaarden
voor het ontstaan van het recht op een uitkering, het volgende in.
Betrokkene moet werknemer zijn in de zin van de WW, d.w.z. de natuurlijke persoon,
nog niet AOW-gerechtigd, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking
staat.
Betrokkene moet werkloos zijn. Daartoe is ontslag geen noodzakelijke voorwaarde in
de WW. Van werkloosheid is sprake bij verlies van ten minste 5 arbeidsuren per kalenderweek
of van 50% van zijn arbeidsuren per kalenderweek alsmede van het recht op onverminderde
doorbetaling van zijn loon over die uren en betrokkene beschikbaar is om arbeid te
verrichten.
Betrokkene moet voldoen aan de referte-eis voor een loongerelateerde WW-uitkering.
Het vereiste van ontslag is een voorwaarde voor recht op een bovenwettelijke uitkering.
Niet ieder ontslag leidt echter tot een recht op bovenwettelijke voorzieningen, ook
al zou uit hoofde van dat ontslag recht op een WW-uitkering ontstaan. Van de regeling
zijn uitgezonderd ambtenaren aan wie bijvoorbeeld ontslag op aanvraag is verleend,
ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, strafontslag, ontslag
wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid anders dan op grond van ziekte en ontslag na
afloop van non-activiteit i.v.m. de vervulling van een politiek ambt.
Het recht op bovenwettelijke voorzieningen blijft beperkt tot die ambtenaren aan wie
re-organisatieontslag is verleend en ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
van minder dan 35%. Daarnaast zijn nog bijzondere voorzieningen getroffen in enkele
andere gevallen van ontslag:
- ontslag in het belang van de dienst, bijvoorbeeld wegens onverenigbaarheid van karakters
(artikel 19);
- ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid anders dan op grond van ziekte en
ontslag na afloop van non-activiteit i.v.m. de vervulling van een politiek ambt (artikel
20).
b. Aanvullende en nawettelijke uitkering
De regeling voorziet in een aanvullende uitkering en een nawettelijke uitkering. De
aanvullende uitkering houdt in een aanvulling van de WW-uitkering, een aanvulling
op de uitkering krachtens de ZW in de periode dat wegens ziekte geen recht op een
WW-uitkering maar op een ZW-uitkering bestaat en, in voorkomende gevallen, een aanvulling
op de overlijdensuitkering.
De aanvullende uitkering wordt toegekend gedurende de WW-uitkeringperiode. Zij eindigt
dus op het moment dat de duur van de loongerelateerde WW-uitkering is afgelopen of
zoveel eerder als die wettelijke uitkering eerder is afgelopen i.v.m. bijvoorbeeld
het einde van de werkloosheid. De aanvulling bij ziekte wordt slechts toegekend zolang
er uit hoofde daarvan aanspraak op een ZW-uitkering bestaat.
Een nawettelijke uitkering is een uitkering na afloop van de duur van de loongerelateerde
WW-uitkering ingeval anders dan vanwege het verstrijken van de uitkeringsduur is voldaan
aan de voorwaarden voor een WW-uitkering. Zie verder de artikelgewijze toelichting.
c. Hoogte van de aanvullende en nawettelijke uitkering
Grondslag voor de aanvullende en nawettelijke uitkering is het dagloon dat voor de
WW wordt gehanteerd. Dat volgt uit het uitgangspunt om naadloos op de WW aan te sluiten.
De maximum dagloongrens wordt echter niet gehanteerd. De hoogte van de aanvullende
uitkering is als volgt. In de eerste 12 maanden wordt de WW-uitkering aangevuld tot
80%, daarna tot 70% van het ongemaximeerde dagloon. De aanvulling tot 70% heeft in
de WW-loondervingsfase feitelijk alleen betekenis voor hen wier bezoldiging uitkomt
boven de maximum dagloongrens. De hoogte van de nawettelijke uitkering is steeds 70%
van het ongemaximeerde dagloon.
a. Aansluiting op de WW-systematiek
Zoals hierboven weergegeven is de naadloze aansluiting op de WW-systematiek een belangrijk
uitgangspunt. Dit uitgangspunt is, zoals hierboven geschetst, onder meer vertaald
in het (grotendeels) overnemen van het dagloonbegrip als berekeningsgrondslag en het
vereiste dat de bovenwettelijke regeling alleen openstaat als er recht op WW bestaat.
Ook op andere onderdelen wordt in de bovenwettelijke regeling nauw bij de WW-systematiek
aangesloten. Zo zijn de bepalingen in de WW inzake gehele of gedeeltelijke beëindiging
van het recht op uitkering (artikelen 19 en 20 WW), inzake herleving en verlenging
van de uitkering (artikelen 21 en 43 WW), inzake verplichtingen en sancties (artikelen
24 t/m 28 WW), inzake anticumulatie (artikelen 34 en 35 WW) en inzake scholing (artikelen
75, 76 en 78 WW) van overeenkomstige toepassing. Een en ander is geregeld in de artikelen
6 en 13 van de regeling. De WW-systematiek wordt echter niet gevolgd ten aanzien van
de indexering. Die blijft gekoppeld aan de algemene salarisontwikkeling in de sector
provincies.
b. Doorwerking van wettelijke maatregelen in het bovenwettelijke traject
Indien de wetgever een neerwaartse wijziging in de hoogte en duur van de WW-uitkering
aanbrengt zal dit - tenzij in het sectoroverleg anders wordt overeengekomen - doorwerken
naar het bovenwettelijke traject. Gelet op het systeem van de bovenwettelijke uitkering,
een aanvulling op de wettelijke uitkering, zou een verlaging van het wettelijke uitkeringsniveau
er automatisch toe leiden dat deze verlaging wordt gecompenseerd in de bovenwettelijke
uitkering (bij een verlaging van de WW naar 65% bijvoorbeeld zou een aanvulling tot
78% immers niet een aanvulling van 8% maar van 13% zijn).
Hetzelfde verhaal geldt bij een duurvermindering in de WW. Dat zou automatisch tot
een compensatie in de nawettelijke uitkering leiden doordat de nawettelijke uitkering
zou worden verlengd met de periode waarmee de wettelijke uitkeringsduur is bekort.
De doorwerkingclausule zoals opgenomen in artikel 21 van de regeling is gelijk aan
die welke tussen de overheidssectorwerkgevers en centrales van overheidspersoneel
is afgesproken in het model voor een bovenwettelijk invaliditeitspensioen, zij het
dat hieraan is toegevoegd dat doorwerking in ieder geval niet plaatsvindt voor de
afloop van het lopende SPA-akkoord over de arbeidsvoorwaarden.
f. Overgangsrecht
De ambtelijke wachtgeldregeling en uitkeringsregeling zijn met ingang van 1 januari
2003 vervallen. Vanaf 1 januari 2001 hebben ambtenaren wier dienstverband op of na
die datum is geëindigd, geen toegang meer tot die regelingen.
De wachtgeldregeling en de uitkeringsregeling blijven vanaf 1 januari 2003 wel van
kracht voor gewezen ambtenaren aan wie direct voorafgaande aan 1 januari 2001 een
wachtgeld of uitkering op grond van die regelingen is toegekend.
g. De uitvoering van de regeling
Zowel de Werkloosheidswet als de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid
worden uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Wat
betreft de uitvoering van de Werkloosheidswet is dat wettelijk geregeld in de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI). De uitvoering van de
Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid is contractueel geregeld tussen
de provincie en het UWV (als rechtsopvolger van de USZO). Het UWV is de uitvoering
van deze regeling, inclusief de afhandeling van bezwaar- en beroepschriften, gemandateerd.
B. De toelichting op artikel 19 van de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid
komt te luiden:
Het gaat hier om een ontslag in het belang van de dienst zoals bedoeld in artikel
B.9, onderdeel o, van de CAP. Gedacht moet worden met name aan ontslag ingeval van
onverenigbaarheid van karakters. De voorziening sluit aan op die in de huidige rechtspositieregelingen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Het eerste lid geeft aan wie onder de werking van de regeling vallen. Arbeidsongeschikten
komen alleen voor een bovenwettelijke uitkering in aanmerking als zij op de ontslagdatum
voor minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard door het UWV. De WW, waarop een
bovenwettelijke uitkering wordt gegeven, is immers niet van toepassing op hen die
voor 35% of meer arbeidsongeschikt zijn verklaard.
In het tweede lid is onder d het diensttijdbeginsel vastgelegd. Het komt materieel
overeen met het huidige ABP-diensttijdbegrip. Rekening is gehouden met de jurisprudentie
inzake meetellen van overheidsdiensttijd bij lidstaten van de Europese Economische
Ruimte. De diensttijd is van belang voor de berekening van de duur van de nawettelijke
uitkering. Diensttijd die al in aanmerking is genomen voor de bepaling van de duur
van een eerdere werkloosheidsuitkering ten laste van de overheid wordt niet opnieuw
in beschouwing genomen.
Hoofdstuk 2 Aanvullende uitkering
Artikel 2 Recht op aanvullende uitkering
Geen recht op een aanvullende uitkering ontstaat indien geen recht ontstaat op een
loongerelateerde WW-uitkering maar slechts op een kortdurende WW-uitkering op grond
van hoofdstuk II B van de WW. Na ontslag heeft men slechts recht op een aanvullende
uitkering voor zover men recht heeft op een (loongerelateerde) WW-uitkering i.v.m.
arbeidsurenverlies ontstaan uit het ontslag bij de provincie. Het tweede lid geldt
niet bij vermindering van WW wegens gedeeltelijke werkloosheid op grond van artikel
47, tweede lid, van de WW, maar enkel bij financiële korting of sanctie.
Artikel 3 Hoogte aanvullende uitkering
Als het recht op WW-uitkering binnen de eerste 12 maanden na ontslag eindigt (bijvoorbeeld
door einde van de werkloosheid) en later herleeft, herleeft ook het recht op de aanvullende
uitkering. De herleefde WW-uitkering wordt gedurende de periode dat die 12 maanden
niet zijn vol gemaakt aangevuld tot 80% en eerst daarna voor de resterende uitkeringsduur
tot 70%.
Het tweede lid is noodzakelijk zolang die wet waarin een wettelijke toeslag van 3%
is geregeld nog van toepassing is. In navolging van OCW zal worden verzocht deze wet
in te trekken voor het provinciaal personeel.
Artikel 4 Aanvullende uitkering bij ziekte, zwangerschap en bevalling
Bij ziekte eindigt de WW-uitkering. De aanvulling op de ZW-uitkering eindigt op het
moment dat de ZW-uitkering eindigt. De WW-uitkering kan herleven als geen nieuw recht
op WW ontstaat. De tijd waarin de aanvulling van de ZW-uitkering tot 80% is gegeven
telt mee voor de berekening van de duur van de 12 maanden waarin de WW-uitkering tot
80% wordt aangevuld. De aanvulling van de ZW-uitkering daalt van 80% naar 70% op het
moment van verstrijken van die 12 maanden.
De uitkering bij zwangerschaps- en bevallingsverlof op grond van de Wet arbeid en
zorg wordt aangevuld tot 100% van de berekeningsgrondslag.
Artikel 5 Aanvullende overlijdensuitkering
Artikel 35 van de ZW voorziet in een eenmalige overlijdensuitkering. Die overlijdensuitkering
wordt per dag aangevuld tot 100% van het ongemaximeerde dagloon.
Artikel 6
Hierin is bepaald dat een groot aantal bepalingen van de WW van overeenkomstige toepassing
zijn. Het gaat daarbij om de bepalingen inzake het recht op WW, inzake (gehele of
gedeeltelijke) beëindiging van het recht op WW, de bepalingen inzake verlenging en
herleving van het recht op WW en inzake verplichtingen en sancties, anticumulatie
en scholing.
Het tweede lid zorgt ervoor dat als gevolg van de overeenkomstige toepassing van de
kortingsbepaling van andere inkomsten geen dubbele korting plaatsvindt: zowel op het
wettelijke als het bovenwettelijke deel.
Het vierde lid regelt dat, indien een ontslag op eigen verzoek ingeval van een voorgenomen
reorganisatieontslag zou leiden tot sancties de wettelijke uitkering omdat sprake
zou zijn van verwijtbare werkloosheid de sanctie in het bovenwettelijk deel wordt
gecompenseerd.
Het is uiteraard van groot belang dat de beslissingen en handelingen t.a.v. de wettelijke
en aanvullende/ nawettelijke uitkering op elkaar zijn afgestemd. Voorkomen moet immers
worden dat bijvoorbeeld eenzelfde nalatigheid tot verschillende sancties leidt.
Artikelen 8 Aanvullende uitkering provinciale werknemer die in het buitenland woont
en
artikel 14 Nawettelijke uitkering provinciale werknemer die in het buitenland woont
Op grond van regelgeving van de Europese Unie komt de provinciale werknemer die in
het buitenland woont bij volledige werkloosheid niet in aanmerking voor een WW-uitkering
in Nederland. Betrokkene zal in dat geval een werkloosheidsuitkering in zijn woonland
moeten aanvragen.
Daarmee voldoet hij niet aan de in de artikelen 2 en 9 gestelde voorwaarde voor een
bovenwettelijke (= aanvullende en nawettelijke) werkloosheidsuitkering dat hij recht
moet hebben (gehad) op een WW-uitkering. In de artikelen 8 en 14 is geregeld dat de
provinciale werknemer die in het buitenland woont bij volledige werkloosheid toch
de aanvullende en eventueel nawettelijke werkloosheidsuitkering ontvangt waarop hij
recht zou hebben gehad als hij in Nederland zou hebben gewoond. Daarmee is uitvoering
gegeven aan een aanbeveling ter zake van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid
(ROP). De regeling sluit aan bij het model dat Loyalis Contractmanagement B.V. op
verzoek van de ROP bij wijze van handreiking heeft ontwikkeld. Dit model geeft in
alle gevallen een garantie op het totale (wettelijke plus bovenwettelijke) uitkeringsniveau
dat betrokkene zou hebben gehad als hij in Nederland had gewoond. Hiertoe wordt een
fictief werkloosheidsrecht vastgesteld en het bovenwettelijk recht conform de Regeling
aanvullende voorzieningen bij werkloosheid. De op deze wijze vastgestelde totale aanspraken
worden uitbetaald als een volledige bovenwettelijke uitkering. Als betrokkene een
buitenlandse werkloosheidsuitkering ontvangt zal het bedrag van deze buitenlandse
uitkering volledig worden gekort op de bovenwettelijke betaling (anticumulatie). Bewijsstukken
hiervan levert betrokkene maandelijks aan.
De werkloze provinciale werknemer moet Nederlandse werkbriefjes blijven insturen.
Veranderingen in de omstandigheden (bijv. werkhervatting of overtreding van verplichtingen)
hebben hetzelfde effect dat ze zouden hebben als betrokkene in Nederland woonde. Beoordeling
vindt dus steeds plaats op grond van de Nederlandse regels.
In geval van ziekte bij of kort na ontslag waarbij de laatstgenoten bezoldiging wordt
doorbetaald, wordt de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering onderbroken. In de overige
gevallen van ziekte loopt de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering door. In deze
situatie zijn er twee mogelijkheden.
Als betrokkene een buitenlandse uitkering wegens ziekte, zwangerschap of bevalling
heeft en dit aantoont, gaat de fictieve WW-uitkering over in een fictieve uitkering
op grond van de Ziektewet of de Wet arbeid en zorg. Dit betekent dat de einddatum
van de fictieve WW-uitkering opschuift (bij ziekte alleen als deze meer dan 3 maanden
duurt). Bovendien geldt bij zwangerschap en bevalling een hoger uitkeringspercentage.
Meldt betrokkene zich ziek maar levert hij geen bewijs van een buitenlandse ziekte-uitkering
dan loopt de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering door zoals bij werkloosheid. Dus
zonder opschuiving van de einddatum en zonder verhoging in geval van zwangerschap
en bevalling.
Artikel 8, tweede lid, onderdeel b, is van belang als betrokkene later alsnog recht
krijgt op WW. Dat is mogelijk in bijzondere situaties, bijv. als hij bij een volgend
werkloosheidsgeval wel in Nederland woont. De bovenwettelijke uitkering als “grensarbeider”
mag dan niet in mindering worden gebracht op de bovenwettelijke uitkering die is verbonden
aan zijn nieuwe Nederlandse WW-recht. Het vijfde lid van artikel 8 regelt de anticumulatie
van de woonlanduitkering. Het zesde lid van artikel 8 regelt de situatie van samenloop
tussen een uitkering op grond van dit artikel en een andere uitkering. Als beide uitkeringen
betrekking hebben op hetzelfde deel van de arbeidsuren wordt de uitkering op grond
van dit artikel alleen uitbetaald voor zover die hoger is dan de andere uitkering.
Dit lid is alleen van belang in bijzondere situaties, bijvoorbeeld als betrokkene
opnieuw uitkering krijgt nadat hij naar Nederland is verhuisd, of anderszins geen
“grensarbeider” meer is. Het zesde lid heeft geen betrekking op de woonlanduitkeringen.
Zie daarvoor het vijfde lid.
Artikel 14, eerste lid, kent betrokkene het recht op een nawettelijke uitkering toe
dat hij zou hebben gehad als hij in Nederland had gewoond. Het tweede lid van artikel
14 verwijst naar enkele onderdelen van artikel 8. Zie de toelichting aldaar.
Hoofdstuk 3 Nawettelijke uitkering
Artikel 9
Hierin is het recht op de nawettelijke uitkering geregeld. Zie ook de tweede volzin
van de toelichting op artikel 2.
Artikel 10 Duur nawettelijke uitkering
In het tweede en derde lid is de uitkeringsduur overeenkomstig het leeftijd+ diensttijdbeginsel
geregeld, met de correctie vanwege het vervallen van de WW-vervolguitkering (zie onderdeel
3c van de algemene toelichting). Bij (reorganisatie)ontslag op de leeftijd van 59
jaar en ouder wordt de nawettelijke uitkering verlengd tot de AOW-gerechtigde leeftijd
als betrokkene bij ontslag direct voorafgaande zonder onderbreking van langer dan
twee maanden een provinciale diensttijd had van ten minste vijf jaar.
Artikelen 11 t/m 13
In artikel 13 is artikel 19, eerste lid, onder a, WW waarin beëindiging bij ziekte
is geregeld, niet overgenomen bij de nawettelijke uitkering omdat alsdan betrokkene
niet meer onder de ZW valt en hij in dat geval op de bijstand zou zijn aangewezen.
Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting op de hoofdlijnen van de regeling.
Artikel 15 Indexering
De wettelijke indexering van het WW-dagloon conform de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheden
geldt niet voor de aanvullende en nawettelijke uitkering. De berekeningsgrondslag
voor de aanvullende en nawettelijke uitkering wordt steeds aangepast op het tijdstip
van de algemene salarismaatregelen in de sector provincies.
Artikelen 16 Verhuiskostenvergoeding en artikel 17 Afkoop
Het gaat hier om voorzieningen die ook in de oude wachtgeldregeling al voorkomen.
Zij kunnen een bijdrage leveren aan een spoedige re-integratie in het arbeidsproces.
Artikel 18 vervallen
Artikel 19 Uitkering bij ontslag in het belang van de dienst
Het gaat hier om een ontslag in het belang van de dienst zoals bedoeld in artikel
B.9, onderdeel p, van de CAP. Gedacht moet worden met name aan ontslag ingeval van
onverenigbaarheid van karakters. De voorziening sluit aan op die in de huidige rechtspositieregelingen.
Artikel 20 Eenmalige uitkering
Hier bedoelde gewezen ambtenaren komen niet in aanmerking voor een aanvullende en
nawettelijke uitkering. Wel bestaat recht op een eenmalige uitkering indien de werkgever
voor 50% of meer schuld heeft aan het ontslag. Gelet op de Awb zullen gedeputeerde
staten een beslissing hierover slechts kunnen nemen na een zorgvuldig onderzoek, gehoord
de betreffende ambtenaar.
Een paritair uit werkgevers- en werknemersleden en een onafhankelijke voorzitter bestaande
commissie zal in het kader van de heroverwegingsprocedure op grond van de Awb het
provinciebestuur adviseren over het ontslag, het recht en de hoogte van de eenmalige
uitkering in hun onderlinge samenhang. De ambtenaar kan zich in alle fasen laten bijstaan
door een raadsman (bijv. een vakbond als hij daarvan lid is).
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 23
Deze regeling treedt in werking op het moment waarop de nieuwe gevallen onder de WW
gaan vallen, te weten 1 januari 2001.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Overgangsrecht bij eerdere wijzigingsregelingen:
Bij aanpassing regeling in verband met de afschaffing WW-vervolguitkering
Artikel II Overgangsrecht
1. De bepalingen van de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid, zoals
die luidden op de dag vóór inwerkingtreding van dit besluit, blijven gelden voor de
betrokkene op wie artikel 130h van de Werkloosheidswet van toepassing is.
2. Betrokkene van wie de duur van zijn uitkering op grond van artikel 42 van de Werkloosheidswet
afloopt vóór 1 april 2005 en die in deze uitkeringsperiode een aanvullende uitkering
geniet op grond van de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid, heeft
aansluitend recht op een uitkering, indien en voor zolang hij op grond van het vervallen
artikel 49 van de Werkloosheidswet recht zou hebben gehad op een vervolguitkering.
Deze uitkering wordt toegekend tot uiterlijk 1 april 2005. Geen recht op de uitkering
bestaat indien op betrokkene artikel 130h van de Werkloosheidswet van toepassing is.
De uitkering bedraagt 80% van de berekeningsgrondslag zolang een periode van 12 maanden
na de datum van ontslag, onderscheidenlijk het einde van de tijdelijke aanstelling
nog niet is verstreken en daarna 70% van de berekeningsgrondslag.
3. Heeft betrokkene, bedoeld in het tweede lid, op grond van de Regeling aanvullende
voorzieningen bij werkloosheid aansluitend aan de aanvullende uitkering recht op een
nawettelijke uitkering, dan vangt deze nawettelijke uitkering aan op 1 april 2005,
aansluitend aan de in het tweede lid bedoelde uitkering. De duur van de nawettelijke
uitkering wordt berekend overeenkomstig artikel 10 van de Regeling aanvullende voorzieningen
bij werkloosheid zoals deze vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit luidt.
Overgangsbepaling bij wijziging provinciale rechtspositieregelingen i.v.m. de WIA
en het WIA-akkoord overheid- en onderwijspersoneel
Artikel 1, tweede lid, onderdeel c, en artikel 7 van de Regeling aanvullende voorzieningen
bij werkloosheid, zoals die luidden op 31 mei 2007, blijven van toepassing op degene
voor wie de Suppletieregeling bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid op grond van
artikel IV na 31 mei 2007 van kracht blijft.
Overgangsrecht bij wijziging i.v.m. de cao Provincies 2012/2015.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger