Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Gelet op artikel 10 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Overwegende dat het hanteren van uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen van
subsidiabele kosten onderdeel uitmaakt van het subsidiesysteem van de Algemene subsidieverordening
Noord-Brabant;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten bij de uitwerking daarvan aansluiting hebben gezocht
bij aanwijzing 19 van de Aanwijzingen voor regelgeving, die als bijlage zijn gevoegd
bij de Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december
2009, nr. 3086451, houdende vaststelling van Aanwijzingen voor subsidieverstrekking;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten daartoe op 19 maart 2013 de Regeling uniforme
kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant hebben vastgesteld;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten een evaluatie hebben uitgevoerd met betrekking
tot die regeling en naar aanleiding daarvan die regeling op diverse punten wensen
aan te passen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten in verband met de omvang van de wijzigingen een
geheel nieuwe regeling wensen vast te stellen;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Toelichting behorende bij de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen
subsidies Noord-Brabant 2017
Algemeen
In Aanwijzing 19 van de Aanwijzingen voor regelgeving die als bijlage zijn gevoegd
bij de Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december
2009, nr. 3086451, houdende vaststelling van Aanwijzingen voor subsidieverstrekking
zijn berekeningswijzen en kostenbegrippen opgenomen die in acht genomen kunnen worden
bij het verstrekken van subsidies. Deze Aanwijzing is als uitgangspunt genomen voor
deze regeling. De formele grondslag van deze regeling is artikel 10 van de Algemene
subsidieverordening Noord-Brabant.
Met deze regeling worden forfaitaire elementen geïntroduceerd die een hulpmiddel zijn
om de bepaling van de subsidiabele kosten, en daarmee van het subsidiebedrag, te vereenvoudigen
en te uniformeren. Voorbeelden van forfaitaire elementen zijn: de urenbasis, het uurtarief
voor kosten van eigen arbeid en het uurtarief voor categorieën van loonkosten.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen
Onder a Aantal direct productieve uren per jaar
Dit begrip vormt de basis voor de berekening van het uurtarief bij de integrale kostenberekeningswijze.
Het aantal uren per dag is bijvoorbeeld 7,2 uren bij een 36-urige werkweek.
Onder c Arbeidsuren
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om uitzendkrachten en interimpersoneel.
Onder g Economische levensduur
De eventuele restwaarde na de economische levensduur hoort niet tot de subsidiabele
kosten en dient dus in mindering te worden gebracht.
Onder m Kosten derden
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om kosten van gehele of gedeeltelijke uitbesteding van
een deel van de subsidiabele activiteit of kosten van voor de subsidiabele activiteit
geleverde goederen en diensten.
Onder z Vrijwilligersvergoeding
Hieronder wordt ook verstaan een amateurgezelschap, zoals een fanfare, zangkoor of
toneelvereniging. Het amateurgezelschap moet dan wel over een inhoudingsplichtigenverklaring
beschikken.
Artikel 2 Standaard berekeningswijzen voor uurtarieven
Eerste lid Drie berekeningswijzen
In dit lid worden de drie standaardberekeningswijzen voor uurtarieven gegeven waaruit
de subsidieontvanger zelf een keuze kan maken.
Tweede lid Beperking keuze
De keuze, bedoeld in het eerste lid, kan door Gedeputeerde Staten in een specifieke
subsidieregeling worden beperkt.
Derde lid Uitzondering
Bij begrotingssubsidies die naar hun aard moeten worden aangemerkt als een exploitatiesubsidie
is de berekeningswijze op basis van integrale kosten verplicht.
Artikel 3 Uurtarief op basis van integrale kosten
Dit betekent dat de subsidieaanvrager de integrale loonkosten zelf mag berekenen op
basis van de eigen kosten toerekenings-systematiek, mits deze systematiek consequent
wordt toegepast en is gebaseerd op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaarde
grondslagen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger