Toelichting behorende bij de Subsidieregeling opruiming drugsafval Noord-Brabant
2020
I. Algemeen
1. Inleiding en doelstelling
Het aantal waargenomen drugsdumpingen kent een stijgende trend en is zorgelijk gelet
op de schadelijke gevolgen die drugsdumpingen hebben voor mens, dier, natuur en milieu.
Wanneer drugsafval in of op de bodem wordt achtergelaten of wordt geloosd of gestort
in oppervlaktewater dan dient het conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving
te worden verwijderd en dient eventuele daardoor verontreinigde bodem te worden gesaneerd.
De werkzaamheden worden daarbij verricht door erkende verwijderaars en bodemsaneringsbedrijven,
die beschikken over de daartoe benodigde milieuvergunningen.
Grondeigenaren worden geconfronteerd met het nemen van dergelijke maatregelen. Hoewel
verreweg de meeste dumpingen op gemeentelijke grond plaatsvinden, worden ook particulieren
gedupeerd. Zij zijn niet altijd in staat om de hoge kosten te dragen, in het bijzonder
wanneer ook sprake is van bodemverontreiniging.
Het komt voor dat gemeenten (of namens hen omgevingsdiensten) en waterschappen, vanwege
direct gevaar voor milieu en gezondheid, opdracht geven tot afvoer en verwijdering
van drugsafval en eventuele sanering op terrein dat in particuliere eigendom is. De
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 februari 2019 1 een uitspraak gedaan waarin zij aangeeft dat gemeenten de kosten voor het opruimen
van drugsafval niet mogen verhalen op particuliere eigenaren van de grond, tenzij
er sprake is van overtreding van een wettelijke verplichting die op die particulier
rust. Het is echter begrijpelijk dat gemeenten en waterschappen ook niet alle financiële
lasten kunnen dragen.
Het kabinet heeft daarom voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel € 1.000.000
per jaar vrijgemaakt op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren.2 Hieruit dient 100% van de directe opruimkosten op particulier terrein te worden gefinancierd.
Publiekrechtelijke rechtspersonen worden voor het opruimen van drugsdumpingen op grond
of water dat zij in eigendom hebben voor 50% van de kosten gecompenseerd.
Opzet en uitvoering subsidieregeling
Binnen het Interprovinciaal Overleg (IPO) is voor de opruiming van drugsafval een
model subsidieregeling opgesteld, die in de afzonderlijke provincies is vastgesteld
op grond van de desbetreffende provinciale subsidieverordening. De subsidieregelingen
bevatten de grondslag voor het verstrekken van subsidies voor projecten gericht op
herstel van bodem of oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval. Projecten
kunnen zien op de afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval en verontreinigd oppervlaktewater
en de sanering van door gedumpt drugsafval veroorzaakte verontreinigde bodem. De provincie
Noord-Brabant voert de subsidieregelingen in mandaat uit voor de verschillende provincies
(met uitzondering van de provincie Gelderland). Op grond van de subsidieregelingen
kan bij de provincie Noord-Brabant een aanvraag worden ingediend voor projecten met
betrekking tot drugsafval dat is afgevoerd en verwijderd in de periode van januari
2019 tot en met november 2020. Aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van
2 juni 2020 tot en met 1 december 2020.
2. Juridisch kader subsidieregeling
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening
Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van
subsidies niet in de subsidieregeling is vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat
onder meer wat de termijnen zijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag
en ook bevat de Asv algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht
in geval van het niet, niet tijdig of niet geheel verrichten van de activiteiten dan
wel nakomen van de verplichtingen.
Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van
toepassing zijn op subsidies die worden verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
Staatssteun
Overheidsfinanciering die aan de criteria van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) voldoet, vormt staatsteun
en dient krachtens artikel 108, derde lid, VWEU bij de Europese Commissie te worden
aangemeld. Aangenomen wordt dat het opruimen van drugsafval in het kader van de Europese
regelgeving niet kan worden aangemerkt als een economische activiteit, dan wel dat
slechts sprake is van een lokaal effect, zodat van staatssteun geen sprake is.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen
Bij de omschrijving van het begrip “kosten derden” is aansluiting gezocht bij de wijze
waarop dit begrip is gedefinieerd in artikel 1, onder r, van de Regeling uniforme
kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017.
Onder “sanering van de bodem” wordt in het kader van deze subsidieregeling verstaan:
het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd teneinde verontreiniging
van de bodem en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan
te maken als bedoeld in artikel 13 van de Wet bodembescherming en artikel 6.8 van
de Waterwet.
Het eerste deel van de begripsomschrijving van “bodem” ziet op het vaste deel van
de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen
als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming. Opgemerkt zij dat het grondwater
ook onderdeel uitmaakt van de bodem. Artikel 13 van de Wet bodembescherming bevat
een bijzondere regeling voor de aanpak van zogenoemde nieuwe verontreinigingen, dat
wil zeggen bodemverontreinigingen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan. Genoemde
regeling heeft voorrang op de in hoofdstuk IV, paragraaf 3, van de Wet bodembescherming
vastgelegde regeling voor zogenoemde historische verontreinigingen (dan wil zeggen
verontreinigingen die voor 1 januari 1987 zijn ontstaan). De zorgplicht van artikel
13 van de Wet bodembescherming is van toepassing op degene die op of in de bodem handelingen
verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van die wet, waaronder het laten
van stoffen op of in de bodem.
De Wet bodembescherming is ingevolge artikel 99, vierde lid, van de Wet bodembescherming
niet van toepassing op de sanering van de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam
in de zin van artikel 1.1 van de Waterwet. Aangezien het in het kader van deze subsidieregeling
wenselijk wordt gevonden dat ook de sanering van verontreinigde bodem en oevers van
een oppervlaktewaterlichaam subsidiabel is, is in de begripsomschrijving van “bodem”
opgenomen dat daaronder tevens wordt verstaan: de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam
als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet. In geval van waterbodemsanering
is het waterschap bevoegd gezag.
Artikel 2 Doelgroep
De in artikel 2, onder a, genoemde publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen op grond
van deze regeling zowel aanvragen indienen voor subsidiabele activiteiten op locaties
waarvan zij wel als waarvan zij geen eigenaar zijn. Artikel 2, onder b, heeft betrekking
op natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar dan wel
erfpachter zijn van locaties waar drugsafval is gedumpt. Op grond van dit onderdeel
kunnen naast particulieren bijvoorbeeld ook Provinciale Landschappen of Natuurmonumenten
een aanvraag indienen. Staatsbosbeheer kan op grond van artikel 2, onder c, een aanvraag
indienen als eigenaar van een locatie waar drugsafval is gedumpt.
Artikel 4 Subsidiabele activiteiten
Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt voor het afvoeren en verwijderen
van gedumpt drugsafval, het afvoeren en verwijderen van door gedumpt drugsafval verontreinigd
oppervlaktewater of sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg
van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval. Sanering van de bodem kan gelijktijdig
met het opruimen van het drugsafval plaatsvinden, zodat het project beide activiteiten
omvat. Het is echter ook mogelijk dat er alleen sprake is van bodemverontreiniging
als gevolg van drugsdumping of dat er na een dumping geen sprake is van bodemverontreiniging.
In dat geval omvat het project slechts een van genoemde activiteiten.
Artikel 5 Weigeringsgronden
De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit
de artikelen 4:25 en 4:35 Awb en de weigeringsgronden uit artikel 8 Asv. Op grond
van artikel 8, eerste lid, onder a, Asv wordt subsidie geweigerd indien het aangevraagde
subsidiebedrag minder bedraagt dan € 1.000.
Artikel 6 Subsidievereisten
Artikel 6, eerste lid, onder d, bepaalt dat om voor subsidie in aanmerking te komen
het gedumpte drugsafval dient te zijn verwijderd en afgevoerd in de periode van januari
2019 tot en met november 2020. Artikel 6, eerste lid, onder e, bepaalt welke bewijsstukken
bij de subsidieaanvraag gevoegd dienen te worden. Het gaat hierbij om een cumulatieve
opsomming van vereisten. De onderbouwing van de vereisten is beperkt omdat de subsidie
achteraf wordt verstrekt. Een begroting of projectplan is daardoor niet meer aan de
orde. Artikel 6, eerste lid, onderdeel e, onder 1°, bepaalt dat bij de aanvraag een
bewijs van melding of aangifte van de dumping bij de politie dient te worden gevoegd.
Op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel e, onder 3°, dient de aanvrager een
factuur te verstrekken van de door derden gemaakte kosten van de afvoer, verwijdering
dan wel sanering. Het tweede lid, onder a, en derde lid, onder a, bepalen dat de afvoer
en verwijdering dan wel de sanering plaats moeten hebben gevonden volgens de daarvoor
geldende wet- en regelgeving. Het kader daarbij is onder meer vastgelegd in de Wet
bodembescherming, de Waterwet en de Wet milieubeheer. Het derde lid, onder b, bepaalt
dat in geval van bodemsanering aan het project een saneringsverslag ten grondslag
moet liggen. In artikel 39c van de Wet bodembescherming is een wettelijke verplichting
omtrent een dergelijk saneringsverslag opgenomen. Ook in geval van sanering van de
waterbodem dient een dergelijk verslag te worden overlegd.
Artikel 7 Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten omvatten alleen de daadwerkelijk gemaakte kosten van derden.
Kosten van de eigen inzet van de subsidieaanvrager zijn niet subsidiabel.
Artikel 10 Subsidiehoogte
Artikel 10 bevat als uitgangspunt dat de hoogte van de subsidie, conform de door het
Ministerie van Justitie en Veiligheid geschetste uitgangspunten3 , afhankelijk is van het antwoord op de vraag of de grond dan wel het water waarop
het project betrekking heeft eigendom is van een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke
rechtspersoon, dan wel een publiekrechtelijke rechtspersoon. Ingeval bijvoorbeeld
de gemeente een aanvraag indient voor een project dat verband houdt met een drugsafvaldumping
op haar eigen grond wordt 50% van de subsidiabele kosten vergoed tot een maximum van
€ 24.999. Wanneer de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom
is van een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon wordt 100% van
de subsidiabele kosten vergoed tot een maximum van € 24.999. Dit percentage geldt
daarmee bijvoorbeeld ook voor afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval op grond
van Provinciale Landschappen (particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie
(stichting)) en Natuurmonumenten (vereniging). Artikel 10, onder a, bepaalt dat indien
de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is
die de grond in erfpacht heeft eveneens een percentage van 100% geldt (ook indien
de grond bijvoorbeeld in eigendom van de gemeente is). Daarnaast regelt artikel 10,
onder a, expliciet dat het percentage van 100% eveneens geldt voor grond of water
dat in eigendom is van Staatsbosbeheer (een (publiekrechtelijke) rechtspersoon met
een wettelijke taak).
Artikel 12 Subsidievaststelling
Aangezien het in deze subsidieregeling gaat om subsidies tot een maximum van € 24.999
is arrangement 1 van het Rijkssubsidiekader van toepassing. Gedeputeerde Staten stellen
de subsidies op grond van artikel 20, eerste lid, onder a, Asv direct vast. Gelet
op artikel 23, eerste lid, Asv vindt de betaling van het subsidiebedrag in een keer
plaats.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris
drs. M.J.A. van Bijnen MBA