Bijlage 3, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder d, van de Subsidieregeling
stimuleringskader landschap Noord-Brabant
Definities
Vrij liggend: als 75% of meer van de randlengte van het element grenst aan bouw- of grasland of
er een afstand tussen elementen is van tenminste 5 meter.
Cyclisch beheer: Beheer dat volgens een bepaalde regelmaat uitgevoerd moet worden om de verschijningsvorm
van het landschapselement in stand te houden. Tot cyclisch beheer behoren ondermeer:
het knotten van knotbomen, het afzetten van een hout-/elzensingel, het opschonen van
een poel.
Diameter: de doorsnee van een boom of struik gemeten door de omtrek van de boom op een meter
van het maaiveld te meten en te delen door π (3,14159)
Maaiveld: is bovenkant van niet afgegraven bodem
Natte oppervlakte: oppervlakte van zichtbaar water
L1: Houtwal en houtsingel
Afbakening
- •
Een houtwal of houtsingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement,
al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen
en/of struiken.
- •
Het doel van het beheer van het element is het behoud van de karakteristieke uitstraling
en natuurlijke waarde door het element als hakhout te beheren en het periodiek afzetten
van het element (cyclisch beheer). De cyclus varieert tussen de 10 en 25 jaar.
- •
Een houtwal of houtsingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.
- •
Elzensingels bestaande uit een enkele rij horen niet tot dit beheertype, maar tot
het beheertype Elzensingel.
- •
Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.
- •
Aanplant met 2- en/of 3 jarig inheems bosplantsoen.
- •
Plantverband van minimaal 1,25 m x 1,25 meter of 1,50 m x 1,00 meter en maximaal 2,00
m x 2,00 meter.
- •
Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid
wordt.
Beheervoorschriften
- •
Ten minste 75% van de oppervlakte van het element wordt als hakhout beheerd. De gemiddelde
diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm
op 1 m boven de hakhoutstoof (beheereenheden met grotere dikte dienen afgezet te worden).
- •
Snoeiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode tussen 1 november en 15 maart;
takken die over aangrenzende percelen hangen mogen het hele jaar worden teruggesnoeid.
- •
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de
stoven die opnieuw uit moeten lopen die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als
snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier
mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het houtgewas bevestigd worden.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
- •
L1b : Elementen langer dan 100 m worden in minimaal twee fasen afgezet. Ca. 50% van
het element wordt het ene jaar afgezet en ca. 50% wordt minimaal 2 jaar later afgezet.
- •
L1b: Het element dient gedurende de contractperiode te worden afgezet.
Aan te vragen pakketten
L2: Elzensingel
Afbakening
- •
Een elzensingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement
dat grotendeels bestaat uit zwarte els.
- •
Het doel van het beheer van het element is het behoud van de karakteristieke uitstraling
en natuurlijke waarde dit wordt bereikt door het element als hakhout te beheren en
het periodiek af te zetten (cyclisch beheer). De cyclus varieert tussen de 6 en 21
jaar.
- •
Een elzensingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 3 meter breed..
- •
Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype bomenrij/solitaire
boom.
- •
Windsingels om boomgaarden en kwekerijen die geschoren worden, horen niet tot dit
beheertype.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.
- •
Aanplant met 2- en/of 3 jarig inheems bosplantsoen.
- •
Minimaal 100 stuks planten per 100 meter elzensingel aanplanten.
- •
Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de rij indien perceel beweid wordt.
Beheervoorschriften
- •
Tenminste 75% van de lengte van het element wordt als hakhout beheerd. De gemiddelde
diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm
op 1 m boven de hakhoutstoof (beheereenheden met grotere dikte dienen afgezet te worden).
- •
Snoeiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode tussen 1 november en 15 maart;
takken die over aangrenzende percelen hangen mogen het hele jaar worden teruggesnoeid.
- •
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de
stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt
mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier
mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het houtgewas bevestigd worden.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
- •
L2b: Elzensingels langer dan 100 meter worden in minimaal twee fasen afgezet. Ca.
50% van het element wordt het ene jaar afgezet en ca. 50% wordt minimaal 2 jaar later
afgezet.
- •
L2b: Elzensingel dient gedurende de contractperiode te worden afgezet.
Aan te vragen pakketten
L3: Bossingel en bosje
Afbakening
- •
Een bossingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met
een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.
- •
Het doel van het beheer van het element is het behoud van natuurlijke waarde en boskwaliteit
dit kan worden bereikt door de buitenrand (pleksgewijs) periodiek worden afgezet en
gesnoeid
- •
Doel van het onderhoud is het behoud van het ecosysteem en indien nodig herstel hiervan.
- •
Een bossingel is minimaal 25 meter lang en heeft een breedte van maximaal 20 meter.
- •
Een bosje is een vrij liggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een
opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.
- •
Een bosje is minimaal 200 m2 en maximaal 5.000 m2 groot.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg bossingel
- •
Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.
- •
Aanplant met 2- en/of 3 jarig inheems bosplantsoen.
- •
Plantverband van minimaal 1,25 m x 1,25 meter of 1,50 m x 1,00 meter en maximaal 2,00
m x 2,00 meter.
- •
Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid
wordt.
Beheervoorschriften
- •
Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.
- •
Het element wordt voor maximaal 80% beheerd als bos met opgaande bomen.
- •
Randen van het element worden als hakhout beheerd (minimaal 20% hakhout).
- •
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de
stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt
mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier
mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het element bevestigd worden.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
Aan te vragen pakketten
L4: Hakhoutbosje
Afbakening
- •
Een hakhoutbos(je) is een vrij liggend vlakvormig landschapselement, met inheemse
bomen en/of struiken dat als hakhout wordt beheerd door periodiek afzetten van het
element (cyclisch beheer).
- •
Een hakhoutbosje is minimaal 100 m2 en maximaal 5.000 m2 groot. De minimale lengte
is 25 meter en maximale breedte 50 meter.
- •
Met langzaamgroeiende soorten wordt bedoeld dat de zomereik dominant is.
- •
Doel van het beheer van het element is het behoud van de traditionele hakhoutcultuur
en ecologische waarde wordt een hakhoutbosje bij overwegend langzaam groeiende soorten
wordt dit gedaan door om de 15 tot 25 jaar het element af te zetten (cyclisch beheer).
- •
Met snelgroeiende soorten wordt bedoeld dat zwarte els en/of gewone es dominant zijn.
- •
Doel van het beheer van het element is het behoud van de traditionele hakhoutcultuur
en ecologische waarde wordt een hakhoutbosje bij overwegend snelgroeiend soorten wordt
dit gedaan door om de 10 tot 20 jaar het element af te zetten (cyclisch beheer).
- •
Kleine vrij liggende bosjes zonder hakhoutbeheer of met een zeer beperkte vorm van
hakhoutbeheer behoren tot het beheertype Bossingel en bosje.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.
- •
Aanplant met 2- en/of 3 jarig inheems bosplantsoen.
- •
Plantverband van minimaal 1,25 m x 1,25 meter of 1,50 m x 1,00 meter en maximaal 2,00
m x 2,00 meter.
- •
Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid
wordt.
Beheervoorschriften
- •
Minimaal 80% van het bosje wordt als hakhout beheerd en periodiek afgezet in de periode
tussen 1 november en 15 maart.
- •
De gemiddelde diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal
15 cm op 1 m boven de hakhoutstoof (beheereenheden met grotere dikte dienen afgezet
te worden).
- •
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de
stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt
mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Japanse duizendknoop,
robinia en ratelpopulier mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het element bevestigd worden.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
Aan te vragen pakketten
L5: Griendje
Afbakening
- •
Een griendje is een vrij liggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten.
- •
Het doel van het beheer van het element is het behoud en de instandhouding van de
karakteristieke uitstraling en de ecologische waarde. Dit wordt gereikt door het element
periodiek af te zetten. De cyclus varieert tussen de 3 en 5 jaar.
- •
Het griendje is minimaal 100 m2 en maximaal 5.000 m2 groot. De minimale lengte is
25 meter en maximale breedte 50 meter.
- •
Grienden die machinaal gemaaid worden behoren niet tot dit beheertype.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.
- •
Aanplant met 2- 3 jarige onbewortelde wilgenstek.
- •
Plantverband van minimaal 1,15 m x 1,25 meter of 1,50 m x 1,00 en maximaal 2,00 m
x 2,00 meter.
- •
Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid
wordt.
Beheervoorschriften
- •
Het element bestaat uit inheemse wilgensoorten en wordt geheel als hakhout beheerd
en afgezet in een cyclus van tenminste éénmaal per 5 jaar en maximaal éénmaal per
3 jaar.
- •
Snoeiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode tussen 1 november en 15 maart;
takken die over aangrenzende percelen hangen mogen het hele jaar worden teruggesnoeid.
- •
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de
stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt
mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier
mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het element bevestigd worden.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Aan te vragen pakketten
L6: Struweelhaag
Afbakening
- •
Een struweelhaag is een vrij liggend lijnvormig landschapselement van ca. 3 meter
breed met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige,
struiken.
- •
Een struweelhaag is minimaal 25 meter lang.
- •
Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het beheertype Knip-
of scheerheg.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Aanplant met 2- en/of 3 jarig bosplantsoen, waarvan 50% bestaat uit doorndragende
struiken, uitgezonderd.
- •
Het betreft een één- of tweerijig element.
- •
Plantafstand in de rij bij 1 rij minimaal 0,25 meter en maximaal 0,40 meter en bij
twee rijen plantafstand in de rij minimaal 0,50 m en maximaal 1,00 meter en afstand
tussen rijen minimaal 0,50 m en maximaal 1,00 meter.
- •
Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid
wordt.
- •
In het gebied van de ‘Maasheggen’ dient minimaal 70% te bestaan uit meidoorn (één-
en tweestijlige) eventueel aangevuld met andere gebiedseigen soorten.
Beheervoorschriften
- •
Terugsnoeiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart.
Overhangende takken aan de zijkanten mogen maximaal 1 maal per 3 jaar worden teruggesnoeid.
- •
Na het snoeien heeft de haag een hoogte van tenminste 1,00 meter en een breedte van
tenminste 0,8 meter.
- •
Het gebruik van een klepelmaaier is niet toegestaan, uitgezonderd het snoeiwerk van
zijkanten langs wegen.
- •
Het snoeien kan gecombineerd worden met het vlechten van de haag.
- •
Het snoeihout moet afgevoerd worden. Als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers
niet verwerkt worden in het element.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier
mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het element bevestigd worden.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
- •
L6b, L6c: Haag wordt ten minste een keer terug gezet gedurende de contractperiode.
- •
L6b, L6c: Struweelhagen langer dan 100 meter worden in minimaal twee fasen beheerd.
Ca. 50% van het element wordt het ene jaar beheerd en ca. 50% wordt minimaal 2 jaar
later beheerd.
Aan te vragen pakketten
L7: Knip- of scheerheg
Afbakening
- •
Een knip- of scheerheg is een vrij liggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten
begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.
- •
Een knip- of scheerheg is minimaal 25 meter lang , 1,5 meter breed en maximaal 3 meter
hoog.
- •
Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.
Element past binnen landschapstype(n):
- •
Oeverwal
- •
Uiterwaarden
- •
Oude zandontginning
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Aanplant 2-en/of 3 jarig inheems bosplantsoen
- •
Het betreft een éénrijig element.
- •
Plantafstand : 4 stuks per meter
Beheervoorschriften
- •
Knip- en/of scheerwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juli
en 15 maart.
- •
De beheereenheid wordt in een cyclus van minimaal eenmaal per 3 jaar en maximaal eenmaal
per jaar gesnoeid (geknipt/geschoren) Na het knippen of scheren heeft de heg een minimale
hoogte van 0,8 meter.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Aan te vragen pakketten
L8: Bomenrij en solitaire boom
Afbakening
- •
Een bomenrij/solitaire boom is een vrij liggend landschapselement van inheemse loofbomen
dat niet kan worden gerangschikt onder andere beheertypes van deze subsidieregeling.
- •
Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij staande op of langs landbouwgrond.
Lanen behoren ook tot dit beheertype.
- •
Bomen die een onderdeel vormen van een ander beheertype van deze subsidieregeling
of deel uitmaken van een bomenrij als bedoeld in dit beheertype kunnen niet als solitaire
boom of verzameling van solitaire bomen aangevraagd worden.
- •
De bomenrij is minimaal 50 meter lang en 3 meter breed en bestaat uit minimaal 8 bomen
per 100 meter.
- •
Vlakvormige boomweides, knotbomen en windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen
niet tot dit beheertype.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Er is geen spraken van herplantverplichting
- •
Aanplant van inheemse laanbomen, mimimaal maat 10-12.
- •
Plantafstand in de rij minimaal 8 meter en maximaal 12,5 meter.
Beheervoorschriften
- •
Gedurende de contractperiode worden de bomen minimaal éénmaal gesnoeid. Na het snoeien
beslaat de kroon minimaal 50% van de lengte van de boom.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het element bevestigd worden.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Aan te vragen pakketten
- •
L8a: Cyclisch beheer diameter < 20 cm; snoeien in contractperiode
- •
L8b: Cyclisch beheer diameter 20-60 cm; snoeien in contractperiode
- •
L8c: Cyclisch beheer diameter > 60 cm; snoeien in contractperiode
L9: Knotboom
Afbakening
- •
Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van
minimaal 1,5 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).
- •
Het doel van het beheer van het element is het behoud van de karakteristieke eigenschap
van het element. Ten behoeve daarvan worden de knotboom cyclisch geknot.
- •
De knotcyclus varieert tussen de 3 en 5 jaar voor wilg en populier en 7-15 jaar voor
eik, es, els, haagbeuk, veldesdoorn en berk.
- •
Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen. Een
kleine groep bestaat uit maximaal 20 bomen.
- •
Vlakvormige elementen met knotbomen, behoudens kleine groepen, horen niet tot dit
beheertype maar kunnen mogelijk gerangschikt worden onder het beheertype Hakhoutbosje
of Griendje mits voldaan wordt aan de eisen van deze beheertypen.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Er is geen spraken van herplantverplichting
- •
Aanplant inheemse soorten die als knotboom beheerd kunnen worden (schietwilg, gewone
es, zwarte els, populier, haagbeuk, veldesdoorn, inlandse eik en berk).
- •
Plantafstand in de rij minimaal 5 en maximaal 10 meter.
- •
Voor wilg kan een 3 jarige onbewortelde stek met een lengte van ca. 2,5 meter gebruikt
worden.
- •
Andere soorten worden geplant als laanbomen met maat 10-12 of dikker.
Beheervoorschriften
- •
Knotwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 november en 15 maart; veldesdoorn
en berk alleen tussen 1 november en 1 december.
- •
De stam van een knotboom wordt minimaal op een hoogte van 1,5 meter boven maaiveld
afgezet (geknot).
- •
Gedurende de contractperiode wordt de knotboom minimaal éénmaal geknot .
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het element bevestigd worden.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Specifieke beheervoorschriften
Aan te vragen pakketten
- •
L9a: Cyclisch beheer diameter < 20 cm; knotten in contractperiode
- •
L9b: Cyclisch beheer diameter 20-60 cm; knotten in contractperiode
- •
L9c: Cyclisch beheer diameter > 60 cm; knotten in contractperiode
L10: Hoogstamboomgaard
Afbakening
- •
Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal
1,5 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie (geen
gazon).
- •
Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen met een diameter > 10 cm
op 130 cm boven maaiveld en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 150 bomen
per hectare.
- •
De hoogstamboomgaard heeft een oppervlakte van maximaal 0,5 hectare.
- •
Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten.
Element past binnen landschapstype(n):
- •
Oude zandontginning
- •
Oeverwal
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Er is geen spraken van herplantverplichting
- •
Aanplant inheemse fruitbomen met minimale maat 8-10.
- •
Plantafstand minimaal 10 x 10 meter en maximaal 15 x 15 meter.
- •
Rond jonge bomen boomkorf aanbrengen indien perceel wordt beweid.
- •
Minimale afstand tussen boomgaarden van aanvrager bedraagt 100 meter.
Beheervoorschriften
- •
Indien het appel of peer betreft wordt de boom tenminste eenmaal in de contractperiode
gesnoeid in de periode 1 juli tot 15 maart. Voor andere soorten is enkel vorm- of
onderhoudsnoei nodig.
- •
De stam van de hoogstamfruitboom mag niet beschadigd worden door vee. Het raster mag
niet aan de boom bevestigd worden. Jonge bomen in een weiland met vee zijn voorzien
van een boomkorf.
- •
De onderbegroeiing wordt jaarlijks beweid, of de boomgaard wordt jaarlijks gemaaid
waarbij het maaisel wordt afgevoerd.
- •
Bemesting met ruige mest van rundvee en bekalking is toegestaan.
- •
Bij bemesten van de boomgaard, grondbewerking en maaiwerkzaamheden worden de fruitbomen
en wortels niet beschadigd
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Aan te vragen pakketten
L11: Struweelrand
Afbakening
- •
Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel (bramen en/of
andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen
en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen.
- •
Het doel van het beheer van het element is het behoud van de karakteristieke uitstraling
en ecologische waarde. Dit wordt bereikt door onderhoud te plegen zoals het maaien,
snoeien, uitdunnen en kappen van bomen.
- •
Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door inheemse bomen en/of
struiken.
- •
De struweelrand kan langs een bosrand of een landschapselement liggen maar ook vrij
in het veld, bijvoorbeeld langs een perceelsrand.
- •
De rand is minimaal 25 meter lang en maximaal 12 meter breed.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
Beheervoorschriften
- •
Periodiek wordt de begroeiing gemaaid en/of afgezet.
- •
50% van de oppervlakte van de rand bestaande uit een kruidachtige begroeiing van inheemse
grassen en kruiden mag periodiek gemaaid worden met een cyclus van maximaal éénmaal
per 5 jaar. Het maaisel wordt afgevoerd.
- •
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de
ondergroei en/of de stoven niet schaadt en als snoeihout versnipperd wordt mogen de
snippers niet verwerkt worden in het element.
- •
Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd tussen 15 juli en 15 maart en het afzetten van
struweel wordt alleen verricht in de periode tussen 1 november en 15 maart.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.
- •
Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Aan te vragen pakketten
L12: Poel en klein historisch water
Afbakening
- •
Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand
water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater.
- •
Alleen een poel groter dan 200 m2 mag in verbinding staan met sloten of greppels wanneer
sprake is van een natuurlijke eenheid die vrij afwatert en ‘geen afwatering’ een risico
voor omgeving kan veroorzaken. Veenputten mogen in verbinding staan met het slotenstelsel
in het gebied.
- •
Het element heeft een oppervlakte van minimaal 100 en maximaal 5000 m2.
- •
Vijvers die een onderdeel zijn van een park- of tuinaanleg en sloten vallen niet onder
dit beheertype.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Oppervlakte van een nieuwe poel gemeten vanaf insteek talud met maaiveld is maximaal
500 m2. Oppervlakte inclusief landbiotoop is maximaal 700 m2. Diepte poel maximaal
1,70 meter.
- •
Taluds minimaal 1:3.
- •
De laagste grondwaterstand van de locatie waar de poel wordt aangelegd is niet dieper
dan 1,30 cm onder het maaiveld.
- •
Landbiotoop rond poel en droog gedeelte van de oevers mag ingezaaid worden met mengsel
met inheemse kruiden of voorzien van kruidenrijk hooi/maaisel.
- •
Voor poelen (‘basisbiotoop’) die aangelegd worden t.b.v. de boomkikker geldt maximaal
2000 m², een diepte van maximaal 1,5 meter en taludverhoudingen van 1:8 tot 1: 10.
Beheervoorschriften
- •
Minimaal de helft van het natte oppervlakte van de poel bestaat in de periode 15 maart
tot 15 juni uit open water. De waterdiepte van de in de diepste delen van de poel
is minimaal 0,5 m in de periode tussen 1 oktober en 1 april.
- •
Een incidentele droogval is toegestaan in de periode 15 juni tot 15 november.
- •
Voor behoud van voldoende open water wordt het element periodiek opgeschoond/gebaggerd.
- •
Maximaal 20% van de oppervlakte van de oevers bestaat uit opslag van bomen of struiken.
Het teveel aan opslag wordt verwijderd.
- •
Vertrapping van de oevers bij het gebruik van het element als veedrinkpoel wordt voorkomen.
Bij het gebruik als veedrinkpoel is minimaal de helft van de oeverlengte uitgerasterd.
- •
Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan
- •
Er mogen geen vissen worden uitgezet of gekweekt.
- •
Er mogen geen gedomesticeerde watervogels in de poel worden gehouden.
- •
Er mogen geen uitheemse waterplanten in de poel worden aangeplant.
- •
De poel wordt niet gebruikt voor hemelwateropvang van daken en erven.
- •
Maaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.
- •
Er vindt geen wateronttrekking plaats, behalve ten behoeve van het drenken van vee
op aangrenzende percelen.
- •
Niet branden in of in de directe omgeving van het element.
Aan te vragen pakketten
- •
L12a: Jaarlijks beheer poel < 175 m2; jaarlijks oever maaien
- •
L12b: Cyclisch beheer poel< 175 m2; opschonen /baggeren in contractperiode
- •
L12c: Jaarlijks beheer poel > 175 m2; jaarlijks oever maaien
- •
L12d: Cyclisch beheer poel > 175 m2; opschonen/baggeren in contractperiode
L13: Natuurvriendelijke oever
Afbakening
- •
Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande waterloop,
in de vorm van een drasberm, plasberm of flauw talud (minimaal 1:3) met een begroeiing
van inheemse kruidachtige planten. De oeverbegroeiing kan overwegend uit riet bestaan
(rietoever) of uit diverse grassen en kruiden (graskruidenoever).
De oever heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van tenminste 3 meter
en maximaal 10 meter
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd in de vorm van een drasberm, plasberm
of een flauw talud
- •
Bij peilgestuurde gebieden:
- °
wordt de plasberm uitgegraven tot 50 cm onder tot 10 boven het zomerpeil.
- °
wordt drasberm uitgegraven tot 10 cm onder tot 10 boven het zomerpeil.
- °
is een flauw talud minimaal 1:3 of flauwer. Het talud wordt uitgegraven vanaf de slootbodem
tot het maaiveld
- •
Bij vrij afwaterende gebieden:
Beheervoorschriften
- •
De beheereenheid wordt in een cyclus van minimaal éénmaal per 2 jaar en maximaal éénmaal
per jaar gemaaid. Maaiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 oktober
en 1 maart.
- •
Maximaal 20% van de oppervlakte van het element bestaat uit struweel. Teveel aan struweel
wordt verwijderd.
- •
De beheereenheid wordt niet beweid.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan.
- •
Er mogen geen wijzigingen aangebracht worden in het profiel van de natuurvriendelijke
oever
Aan te vragen pakketten
L14: Infiltratiegreppel
Afbakening
- •
Een infiltratiegreppel is een greppel die niet in directe verbinding staat met het
oppervlaktewatersysteem.
- •
De greppel ligt evenwijdig aan een A-waterloop en begint op minimaal 2 en maximaal
10 meter afstand vanaf de insteek van de waterloop.
- •
De greppel heeft een bovenbreedte van minimaal 1,30 meter en lengte van minimaal 25
meter.
- •
De greppel kan niet liggen in een zone/strook die gereserveerd is voor onderhoud van
de A-waterloop.
- •
De greppel mag niet worden aangelegd in beschermde grondwaterwingebieden.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Infiltratiegreppel/-zone wordt aangelegd in de vorm van (brede) sloot met een bovenbreedte
van minimaal 1,30 en een gemiddelde diepte van 0,40-0,50 meter.
Beheervoorschriften
- •
De infiltratiegreppel wordt minimaal eenmaal per 2 jaar uitgemaaid zodat de greppel
een bovenbreedte van minimaal 1,30 meter en een diepte van 50 cm behoud.
- •
Het maaisel mag niet verwerkt worden in het element.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.
- •
Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet
aan het element bevestigd worden.
- •
Er mogen geen wijzigingen aangebracht worden in het profiel van de greppel.
Aan te vragen pakketten
L15: Waterbergingsvoorziening
Afbakening
- •
Een waterbergingsvoorziening is een laagte met een kruidachtige begroeiing of broekbos
of een ondiepe plas die tijde van hoge waterstanden extra water kan bergen.
- •
Een waterbergingsvoorziening heeft een oppervlakte van maximaal 5000 m2.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Een waterbergingsvoorziening wordt aangelegd in de vorm van een natte laagte die na
enige tijd droogvalt of een ondiepe plas met permanent water.
- •
Eisen voor peilgestuurde gebieden
- -
Bij een natte laagte of broekbos ligt de bodem van de waterbergingsvoorziening tot
10 cm onder tot 10 cm boven het zomerpeil.
- -
Bij een ondiepe plas ligt de bodem van de waterbergingsvoorziening tot 100 cm onder
het zomerpeil.
- •
Eisen voor vrij afwaterende gebieden
- •
Om waterbergingsmogelijkheden te maximaliseren kunnen kunstwerken (stuw, knijpduiker)
toegepast worden. Een kunstwerk is noodzakelijk als afwatering plaatsvindt naar een
sloot of waterloop.
Beheervoorschriften
- •
De beheereenheid wordt niet beweid.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan.
- •
Lozen van “niet organische stoffen” en ander ‘afval’ is ook niet toegestaan.
- •
Toepassen van meststoffen is niet toegestaan.
- •
Infiltratie van water via pijpleiding(en) naar grondwater is niet toegestaan.
- •
De beheereenheid wordt niet beschadigd door werkzaamheden op aangrenzende gronden.
- •
Zwerfvuil wordt ten minste één keer per jaar verwijdert.
Specifiekebeheervoorschriften
- •
L15a: De beheereenheid wordt éénmaal per jaar gemaaid. Maaiwerkzaamheden worden verricht
in de periode tussen 1 oktober en 1 maart. Het maaisel wordt afgevoerd.
- •
L15b: Minimaal de helft van het natte oppervlakte van de plas bestaat in de periode
15 maart tot 15 juni uit open water. Een incidentele droogval is toegestaan in de
periode 15 juni tot 15 november. Maximaal 20% van de oppervlakte van de oevers bestaat
uit opslag van bomen of struiken. Oevers worden jaarlijks gemaaid.
- •
L15c: Minimaal 80% van het broekbos wordt als hakhout beheerd en periodiek afgezet
in de periode tussen 1 november en 15 maart. De gemiddelde diameter van het hakhout,
behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm op 1 m boven de hakhoutstoof
(beheereenheden met grotere dikte dienen afgezet te worden). Snoeihout moet afgevoerd
worden uit de beheereenheid. Element wordt in contractperiode afgezet.
Aan te vragen pakketten
- •
L15a: Waterbergingsvoorziening- Natte laagte
- •
L15b: Waterbergingsvoorziening- Ondiepe plas
- •
L15c: Waterbergingsvoorziening- Broekbos; element afzetten in contractperiode
G1: Botanische weiderand
Afbakening
- •
De rand ligt op grasland langs een landschapselement (L-type) of langs een waterloop
met een KRW-doelstelling.
- •
Een botanische weiderand is een rand op grasland die beweid wordt en niet wordt bemest
(behoudens mest van het weidende vee) en waar minimaal 4 indicatorsoorten in voorkomen
in het groeiseizoen..
- •
Een botanische weiderand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van
minimaal 3 en maximaal 6 meter
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Indien in de rand 4 indicatorsoorten aanwezig zijn kan vanuit deze uitgangssituatie
het beheer gestart worden.
- •
Indien er geen 4 indicatorsoorten in de rand voorkomen wordt de rand eenmalig ingezaaid
met een zaadmengsel waarin minimaal de volgende indicatorsoorten in opgenomen zijn:
duizendblad, knoopkruid, gewone margriet, gewone rolklaver, witte klaver.
Beheervoorschriften
- •
De rand wordt niet bemest (behoudens mest van weidend vee).
- •
De rand mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid. Doorzaai is, na overleg
en advies van de veldcoördinator, toegestaan om de kruidenrijkdom te vergroten.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
Aan te vragen pakketten
G2: Botanische hooilandrand
Afbakening
- •
Een botanische hooilandrand is een rand op grasland die gehooid wordt, niet wordt
bemest en waar minimaal 4 indicatorsoorten in voorkomen in het groeiseizoen.
- •
Een botanische hooilandrand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte
van minimaal 3 en maximaal 6 meter m.u.v. randen op dijken en in natuurelementen langs
ecologische verbindingszones. Deze randen mogen een breedte hebben tot maximaal 25
meter.
- •
Een permanente botanische hooilandrand is een rand waarvoor een vergoeding voor grondwaardedaling
voor het uit productie nemen van landbouwgrond is ontvangen.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Indien in de rand 4 indicatorsoorten aanwezig zijn kan vanuit deze uitgangssituatie
het beheer gestart worden.
- •
Indien er geen 4 indicatorsoorten in de rand voorkomen wordt de rand eenmalig ingezaaid
met een zaadmengsel waarin minimaal de volgende indicatorsoorten in opgenomen zijn:
duizendblad, knoopkruid, gewone margriet, gewone rolklaver, witte klaver
- •
In geval van een bijdrage voor grondwaardedaling kan de rand worden geplagd. Na plaggen
kan kruidenrijk maaisel worden opgebracht of worden ingezaaid met een zaadmengsel.
Beheervoorschriften
- •
De rand wordt gemaaid na 1 juli en het maaisel wordt binnen 14 dagen afgevoerd.
- •
De rand wordt niet beweid.
- •
De rand wordt niet bemest.
- •
De rand mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid. Doorzaai is, na overleg
en advies van de veldcoördinator, toegestaan om de kruidenrijkdom te vergroten.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
De rand wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende sloot.
Specifieke beheervoorschriften
- •
G2a onder voorwaarde dat perceel 5 jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag
aantoonbaar landbouwkundig in gebruik waren (blijkend uit de Basisregistratie Gewaspercelen)
dan wel aansluit op eerdere beheerperiode voor groenblauwe diensten.
- •
G2a onder voorwaarde dat er op de grond geen kwalitatieve verplichting rust voor de
instandhouding van het element
- •
G2a het pakket kan niet wordt aangevraagd in combinatie met en aanvraag voor functiewijziging
voor betreffend grond.
Aan te vragen pakketten
G3: Wilde bijenrand op grasland
Afbakening
- •
Een wilde bijenrand is een rand op grasland die niet beweid en bemest wordt, gefaseerd
wordt beheerd en waar minimaal 4 indicatorsoorten in voorkomen.
- •
Een wilde bijenrand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van minimaal
6 en maximaal 12 meter m.u.v. randen op dijken en in natuurelementen langs ecologische
verbindingszones . Deze randen mogen een breedte hebben tot maximaal 25 meter.
- •
Een permanente wilde bijenrand op grasland is een rand waarvoor een vergoeding voor
grondwaardedaling voor het uit productie nemen van landbouwgrond is ontvangen.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Indien in de rand al 4 indicatorsoorten aanwezig zijn kan vanuit deze uitgangssituatie
het beheer gestart worden.
- •
Indien er geen 4 indicatorsoorten in de rand voorkomen wordt de rand eenmalig ingezaaid
met een zaadmengsel waarin minimaal de volgende indicatorsoorten in opgenomen zijn:
duizendblad, knoopkruid, gewone margriet, gewone rolklaver, witte klaver.
- •
De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel
niet beschaduwd.
- •
In geval van een bijdrage voor grondwaardedaling kan de rand worden geplagd. Na plaggen
kan kruidenrijk maaisel worden opgebracht of worden ingezaaid met een zaadmengsel.
Beheervoorschriften
- •
Het gewas wordt jaarlijks 1 keer gemaaid en het maaisel wordt binnen 14 dagen afgevoerd.
- •
De eerste maaibeurt is tussen 1 juli en 1 augustus en bij deze maaibeurt wordt 50%
van de beheereenheid niet gemaaid en blijft overstaan.
- •
De tweede maaibeurt is tussen 15 september en 15 november en dan wordt het deel dat
nog niet gemaaid is gemaaid. Het overige deel blijft staan.
- •
Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid. Doorzaai/herinzaai
is, na overleg en advies van de veldcoördinator, toegestaan om de kruidenrijkdom te
vergroten.
- •
De rand wordt niet bemest.
- •
De rand wordt niet beweid.
- •
Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
De rand wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende sloot.
Specifieke beheervoorschriften
- •
G3a onder voorwaarde dat perceel 5 jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag
aantoonbaar landbouwkundig in gebruik waren (blijkend uit de Basisregistratie Gewaspercelen)
dan wel aansluit op eerdere beheerperiode voor groenblauwe diensten.
- •
G3a onder voorwaarde dat er op de grond geen kwalitatieve verplichting rust voor de
instandhouding van het element
- •
G3a het pakket kan niet wordt aangevraagd in combinatie met en aanvraag voor functiewijziging
voor betreffend grond.
Aan te vragen pakketten
B1: Wintervoedselrand op bouwland
Afbakening
- •
Een wintervoedselrand ligt langs bouwland en wordt jaarlijks ingezaaid met een wintervoedselmengsel
dat voor 90% uit granen bestaat.
- •
De rand blijft in de winter overstaan.
- •
De rand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van minimaal 6 en maximaal
12 meter.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
De rand wordt jaarlijks ingezaaid met een in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel
en zaaidichtheid.
- •
De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel
niet beschaduwd.
Beheervoorschriften
- •
De rand wordt jaarlijks tussen 16 maart en 30 april ingezaaid met in de subsidieregeling
voorgeschreven zaadmengsel en zaaidichtheid. Er wordt ingezaaid met niet ontsmet zaaizaad.
- •
Er wordt een rustperiode in acht genomen van 15 mei tot 1 maart van het daarop volgende
jaar. In de rustperiode vinden in de beheereenheid geen bewerkingen plaats.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Er wordt geen bagger of slootmaaisel op de beheereenheid opgebracht.
- •
De rand wordt niet gebruikt als pad.
- •
De beheereenheid mag om de 2 jaar bemest worden met vaste/ruige rundermest.
Specifieke voorwaarde
- •
B1a betreft aanvragen in de volgende landschapstypen: Zeekleigebied, Komgebied, Oeverwal
en Uiterwaarden.
- •
B1b betreft aanvragen in de volgende landschapstypen: Oude zandontginning, Jonge zand-
en/of veenontginning en Langstraatontginning.
Aan te vragen pakketten
B2: Wilde bijenrand op bouwland
Afbakening
- •
Een wilde bijenrand ligt langs bouwland en bestaat voor 100% uit een meerjarig kruidenmengsel.
- •
De rand wordt gefaseerd beheerd.
- •
De rand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van minimaal 6 en maximaal
12 meter.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
De rand wordt eenmalig ingezaaid met een in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel
en zaaidichtheid.
- •
De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel
niet beschaduwd.
Beheervoorschriften
- •
Het gewas wordt jaarlijks 1 keer gemaaid en het maaisel wordt binnen 14 dagen afgevoerd.
- •
De eerste maaibeurt is tussen 1 juli en 1 augustus en bij deze maaibeurt wordt 50%
van de beheereenheid niet gemaaid en blijft overstaan.
- •
De tweede maaibeurt is tussen 15 september en 15 november en dan wordt het deel dat
nog niet gemaaid is gemaaid. Het overige deel blijft staan.
- •
De rand wordt niet bemest.
- •
De rand wordt niet beweid.
- •
De rand wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende sloot.
- •
Er wordt geen bagger of slootmaaisel op de beheereenheid opgebracht.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
Specifieke voorwaarde
- •
B2a betreft aanvragen in de volgende landschapstypen; Zeekleigebied, Komgebied, Oeverwal
en Uiterwaarden.
- •
B2b betreft aanvragen in de volgende landschapstypen: Oude zandontginning, Jonge zand-
en/of veenontginning en Langstraatontginning.
Aan te vragen pakketten
B3: Patrijzenrand op bouwland
Afbakening
- •
Een patrijzenrand ligt op bouwland en bestaat voor 50% uit een meerjarig laagblijvend
graskruidenmengsel en 50% van de rand wordt jaarlijks ingezaaid met een wintervoedselmengsel.
- •
De rand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van 12 meter.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Graskruidenstrook eenmalig inzaaien met een in de subsidieregeling voorgeschreven
zaadmengsel en zaaidichtheid.
- •
Wintervoedselstrook jaarlijks inzaaien met een in de subsidieregeling voorgeschreven
zaadmengsel en zaaidichtheid.
- •
De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel
niet beschaduwd.
Beheervoorschriften
- •
De rand wordt niet beweid.
- •
Er wordt geen bagger of slootmaaisel op de beheereenheid opgebracht.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
De rand bestaat uit twee even grote, evenwijdig lopende stroken te weten de:
- °
Graskruidenstrook
- •
Deze strook wordt jaarlijks minimaal 1 en maximaal 2 keer gemaaid en het maaisel wordt
binnen 14 dagen na het maaien afgevoerd. De eerste maaibeurt is na 1 juli. Het maaisel
wordt binnen 14 dagen afgevoerd.
- •
Deze strook wordt niet bemest.
- •
Deze strook wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende
sloot.
- °
Wintervoedselstrook
- •
De strook wintervoedsel wordt jaarlijks ingezaaid en niet geoogst.
- •
Er wordt een rustperiode in acht genomen van 15 mei tot 1 maart van het daaropvolgende
jaar. In de rustperiode vinden in de beheereenheid geen bewerkingen plaats.
- •
Deze strook wordt niet gebruikt als pad.
- •
Deze strook mag om de 2 jaar bemest worden met vaste/ruige rundermest.
Specifieke voorwaarde
- •
B3a betreft aanvragen in de volgende landschapstypen; Zeekleigebied, Komgebied, Oeverwalen
Uiterwaarden.
- •
B3b betreft aanvragen in de volgende landschapstypen: Oude zandontginning, Jonge zand-
en/of veenontginning en Langstraatontginning.
Aan te vragen pakketten
B4: Bloemenblok voor akkervogels op bouwland
Afbakening
- •
Een bloemenblok ligt op bouwland en 50% van de oppervlakte wordt jaarlijks geploegd
en opnieuw ingezaaid.
- •
De beheereenheid grenst niet aan bos en doorgaande wegen.
- •
Eenbloemenblok heeft een minimale lengte van 25 meter en is maximaal 0,5 hectare groot
en minimaal 18 meter breed.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
Beheervoorschriften
- •
In april van het eerste jaar wordt de beheereenheid volledig ingezaaid met in de subsidieregeling
voorgeschreven zaadmengsel en zaaidichtheid.
- •
In de volgende 5 jaar wordt in april beurtelings de helft van de beheereenheid ondergewerkt
en opnieuw ingezaaid met een in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel met
zaaidichtheid
- •
De beheereenheid wordt niet gemaaid of beweid.
- •
De beheereenheid mag gedeeltelijk 1 keer per jaar worden bemest, en wel het gedeelte
dat wordt
- •
Geploegd/geklepeld en opnieuw wordt ingezaaid. Indien er bemest wordt is alleen rundermest
toegestaan. Andere vormen van dierlijke mest en kunstmest zijn niet toegestaan;
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
- •
Er wordt geen bagger of slootmaaisel op de beheereenheid opgebracht.
- •
De beheereenheid wordt niet gebruikt als pad.
Specifieke voorwaarde
- •
B4a betreft aanvragen in de volgende landschapstypen: Zeekleigebied, Komgebied, Oeverwal
enUiterwaarden.
- •
B4b betreft aanvragen op landschapstypen: Oude zandontginning, Jonge zand- en/of veenontginning
en Langstraatontginning
Aan te vragen pakketten
W1: Wandelpad over boerenland
Afbakening
- •
Een wandelpad over boerenland is een toegankelijk pad voor wandelaars dat over landbouwgrond
loopt.
- •
Het wandelpad heeft een breedte van minimaal 1 en maximaal 3 meter.
- •
Het wandelpad vormt een onderdeel van een doorgaande wandelstructuur.
Element past binnen landschapstype(n):
Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element
- •
Het wandelpad sluit aan op bestaande routestructuren.
- •
Het wandelpad wordt aangeduid met bewegwijzering.
- •
Het wandelpad wordt ingezaaid met een laagblijvend grasmengsel als het pad wordt aangelegd
op bouwland.
Beheervoorschriften
- •
Het wandelpad moet 364 dagen per jaar opengesteld zijn van zonsopgang tot zonsondergang.
- •
Het wandelpad bestaat uit gras en wordt zodanig beheerd dat een goede begaanbaarheid
gewaarborgd is.
- •
De begroeiing is maximaal 20 cm hoog.
- •
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van
de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring,
jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.
Aan te vragen pakketten
Lijst inheemse soorten, indicator soorten en zaadmengsels
Inheemse soorten
Bosplantsoen bomen en struiken:: Een van de volgende soorten: Wilde appel(Malus sylvestris); Ruwe berk (Betula pendula);
Zachte berk (Betula pubescens); Aalbes (Ribes rubrum); Zwarte bes (Ribes nigrum);
Beuk (Fagus Sylvatica); Bosroos (Rosa arvensis); Eglantier(Rosa rubiginosa); Zomereik
(Quercus robur); Wintereik (Quercus petrea); Zwarte els (Alnus glutinosa); Gewone
es (Fraxinus excelsior); Gagel (Miryca gale); Gelderse roos (Viburnum opulus); Haagbeuk
(Carpinus betulus); Hazelaar (Corylus avellana); Heggeroos (Rosa corymbifera); Hondsroos
(Rosa canina); Hulst (Ilex aquifolium); Steelk iep (Ulmus laevis); Kardinaalsmuts
(Euonymus europaeus); Tamme kastanje (Castanea sativa); Zoete kers (Prunus avium);
Rode kornoelje (Cornus sanguinea); Gele kornoelje (Cornus mas); Kraagroos (Rosa agrestis);
Krenteboompje (Amelanchier lamarckii);Wilde liguster (Ligustrum vulgare); Kleinbladige
linde (Tilia cordata); Hollandse Linde (Tilia vulgaris);Lijsterbes (Sorbus aucuparia);
Eenstijlige Meidoorn (Crataegus monogyna);Tweestijlige Meidoorn (Crataegus laevigata);Mispel
(Mespilus germanica);;Wilde Peer (Pyrus pyraster);Sleedoorn (Prunus spinosa);Veldesdoorn
(Acer campestre);Gewone Vlier (Sambucus nigra);Bergvlier (Sambucus racemosa);Inheemse
Vogelkers (Prunus padus);Vuilboom (Rhamnus frangula);Wegedoorn (Rhamnus catharticus);
Amandel Wilg (Salix triandra);Bittere wilg (Salix purpurea);Boswilg (Salix caprea);
Grauwe wilg (Salix cinerea);Katwilg (Salix viminalis); Geoorde wilg (Salix aurita);Kraakwilg
(Salix fragilis); Kruipwilg (Salix repens); Laurierwilg (Salix pentandra); Schietwilg
(Salix alba)
Laanbomen: Een van de volgende bomen: Grauwe abeel (Populus canescens*); Ruwe berk (Betula pendula); Beuk (Fagus sylvatica); Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus*);; Haagbeuk (Carpinus betulus); Iep, diverse klonen (Ulmus*); Tamme Kastanje (Castanea sativa); Zoete Kers (Prunus avium); Kleinbladige Linde (Tilia cordata*); Grootbladige Linde (Tilia platyphyllos); Hollandse Linde (Tilia vulgaris); Noot (Juglans regia); Zwarte Populier (Populus nigra*) ; Populier‘Canadapopulier’ (Populus x canadensis*); Schietwilg (Salix alba); Inheemse Hoogstamfruitbomen
*Bij deze soorten worden de volgende cultivars als inheems aangemerkt: Populus canescens
‘De Moffart en Witte van Haamstede’; Acer pseudeplatanus ‘ Negenia en Rotterdam’Ulmus
‘Dodoens Clusius en Lobel’; Tilia cordata ‘ Erecta en Roelvo’; Tilia vulgaris ‘Pallida’;
Populus x canadensis ‘div. cultivars’; Populus nigra ‘div. cultivars m.u.v. Italica’;
Salix alba ‘ Liempde, Belders’.
Hoogstamfruitbomen: Diverse soorten appels, peren, pruimen en kersen
Indicatorsoorten voor de beheerpakketten botanische weiderand, botanische hooilandrand
en wilde bijenrand op grasland
Duizendblad; Madeliefje; Pinksterbloem; Knoopkruid; Hoornbloemsoorten (o.a. gewone
hoornbloem); Cichorei; Kale jonker; Streepzaadsoorten; Wilde peen; Walstrosoorten;
Ooievaarsbeksoorten; Hertshooisoorten; Gewoon biggenkruid; Leeuwentandsoorten (o.a.
herfstleeuwetand); Gewone margriet; Rolklaversoorten (o.a. gewone rolklaver en moerasrolklaver);
Echte koekoeksbloem; Wederiksoorten; Smalle weegbree; Potentilla soorten; Brunel;
Boterbloemsoorten (m.u.v. blaartrekkende boterbloem); Zuringsoorten (m.u.v. Ridderzuring);
Grasmuur; Boerenwormkruid; Paardenbloem; Klaversoorten (o.a. witte en rode klaver);
Ereprijssoorten; Wikkesoorten (m.u.v voederwikke)
Zaadmengsels
Botanische weiderand: Duizendblad, Knoopkruid, Gewone margriet, Gewone rolklaver, Witte klaver.
Botanische hooilandrand: Duizendblad, Knoopkruid, Gewone margriet, Gewone rolklaver, Rode klaver.
Wintervoedselrand op bouwland: 90% bestaat uit de volgende samenstelling: Zomertarwe (korte soort) (Triticum) 50%;
Zomergerst (korte soort) (Hordeum distochon)25%; Triticale (Triticale x triticale)
10%; Boekweit (Fagopyrum esculentum)10%.
Patrijzenrand op bouwland:
onderdeel Bloemen: Gewone rolklaver 30%; Witte klaver 5% en Rood zwenkgras en/of veldbeemdgras 65%
onderdeel Wintervoedselstrook: Bestaat voor 90% uit: Zomertarwe (korte soort) (Triticum) 50%; Zomergerst (korte soort)
(Hordeum distochon)25%; Triticale (Triticale x triticale) 10%; Boekweit (Fagopyrum
esculentum)10%.
Bloemenblok voor akkervogels op bouwland:
Boekweit (Fagopyrum esculentum) 20%; Vlas (Linum usitatissimum) 19%; Zonnebloem (Helianthus
annuus)8%; Haver (Avena sativa)8%; Bladramanas (Raphanus sativus) 8%; Oude rogge (Secale
multicaule) 8%; Bladkool (Brassica oleracea) 7%; Venkel (Foeniculum vulgare) 6%; Grote
kaardebol (Dipsacus fullonum) 6%; Chicorei(Cichorium intybus) 5%; Honingklaver (Melilotus
officinalis)3%; Luzerne Medicago sativa 2%
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant
I. Algemeen
Rechtskader
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening
Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van
subsidies niet in de subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat
onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor
Gedeputeerde Staten en ook bevat de Asv algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger,
zoals de meldingsplicht.
Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van
toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
De projecten
Met deze regeling geven Gedeputeerde Staten blijk van waardering en het belang van
het landelijke gebied om zijn natuur, om zijn cultuurlandschap en als oase van rust
en ruimte voor de burger, waarbij de natuur en het landschap niet alleen als productiefactor
voor voedsel worden gezien, maar ook als een maatschappelijke dienst vanwege hun belevingswaarde
en toekomstwaarde. Om deze reden willen Gedeputeerde Staten de kwaliteit van natuur
en landschap onderhouden en verbeteren en daarbij een bovenwettelijke inspanning van
grondeigenaren en –gebruikers stimuleren.
De gemeentelijke samenwerking
De provincie wenst met deze regeling niet alleen de aanleg en het onderhoud van landschapselementen
te stimuleren, maar ook de gemeenten en waterschappen uit de provincie hierbij te
betrekken. Door henzelf middelen te laten inzetten, wil de provincie commitment krijgen
van hen. Welk bedrag zij daarvoor beschikbaar willen stellen, wenst de provincie over
te laten aan de gemeente zelf, om zo aan te sluiten bij de gemeentelijke autonomie
(artikel 124, eerste lid, van de Grondwet en artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet)
en het begrotingsrecht van de gemeenteraad (artikel 189, eerste lid, van de Gemeentewet).
Of en hoeveel budget de gemeenten beschikbaar stellen en voor welke thema’s zijn zaken
waarover zij zelf beslissen, aansluitend bij de lokale omstandigheden en voorkeuren.
De provincie wil, door het bedrag te verdubbelen, de gemeenten een ‘incentive’ geven
om bij te dragen en zo de betrokkenheid van de gemeenten belonen en samenwerking bevorderen.
Daarnaast voert de provincie de regeling uit, zodat de gemeenten en waterschappen
administratief ontlast worden. Deze samenwerking is verder uitgewerkt in samenwerkingsovereenkomsten.
Staatssteun - Catalogus Groenblauwe Diensten
Deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten 2018 (hierna: catalogus).
De catalogus bevat een grote hoeveelheid mogelijke maatregelen met maximumvergoedingen.
De catalogus is door de Europese Commissie goedgekeurd in het goedkeuringsbesluit
referentienummer SA.44848 (2017/N), In het besluit geeft de Europese Commissie aan
dat indien steun wordt verleend volgens de catalogus er geen sprake is van staatssteun.
Dit goedkeuringsbesluit maakt integraal onderdeel uit van de catalogus. Uit dit besluit
volgt dat de catalogus valt onder de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun
in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014,
C 204) (hierna: landbouwsteunkader). De toetsing of een regeling conform de catalogus
is opgesteld wordt gedaan door de Adviescommissie Catalogus Groenblauwe Diensten.
Door de goedkeuring van deze adviescommissie hoeft een regeling niet afzonderlijk
gemeld te worden bij de Europese Commissie. De Adviescommissie Catalogus Groenblauwe
Diensten heeft positief geoordeeld over deze regeling. Hierdoor valt deze regeling
onder de catalogus en hoeft deze regeling niet afzonderlijk voor goedkeuring te worden
aangemeld.
Voor de landbouwsector is Verordening (EU) nr.702/2014 van de Commissie van 25 juni
2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden
op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L193/1) (de
landbouwvrijstellingsverordening) een verordening die ook vaak wordt gebruikt om subsidie
staatssteunproof te maken. De landbouwvrijstellingsverordening bestaat naast het landbouwsteunkader
en wordt bij deze regeling in zijn geheel niet gebruikt.
Om de goedkeuring te bemachtigen legt de Europese Commissie de subsidieverstrekker
op om een aantal bepalingen in de regeling op te nemen. Dit zijn niet altijd bepalingen
die opgelegd worden aan de subsidieontvanger maar dienen ertoe de Europese Commissie
zekerheid te verschaffen dat aan het goedkeuringsbesluit wordt voldaan.
Op grond van deze subsidieregeling kan subsidie worden aangevraagd voor projecten
zoals omschreven in artikel 4. Gelet op artikel 1, onder g, Asv wordt onder project
verstaan een “activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn
in de tijd en gericht op een specifiek eindresultaat”. Een projectsubsidie is gelet
op artikel 1, onder h, Asv een “subsidie in de vorm van een eenmalige aanspraak op
financiële middelen, verleend voor een eenmalig project van een subsidieaanvrager,
ten behoeve van de geheel of gedeeltelijke dekking van de begroting van dat project”.
Verder blijkt uit artikel 9, eerst lid, onder b, Asv dat een aanvraag een eenmalig
project betreft. Hieruit volgt ook dat de bedragen genoemd in artikel 11 gelden voor
een aanvraag, dus voor een project.
II. Artikelsgewijs
Artikel 5 weigeringsgronden
De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit
artikel 4:25 en 4:35 Awb en de weigeringsgronden uit artikel 8 Asv.
Onder b
Indien de grond gelegen is in een EVZ dan wordt subsidie niet geweigerd. Ook als de
grond de status heeft van NNB-EVZ wordt subsidie niet geweigerd.
Onder d en f
Uit de weigeringsgronden in onderdeel d en f blijkt dat niet tweemaal subsidie kan
worden verstrekt voor hetzelfde project of voor twee verschillende projecten welke
worden uitgevoerd op hetzelfde stuk grond. Indien een aanvrager meerdere stukken grond
heeft en voor elk stuk grond een apart project heeft, dan kan aan dezelfde aanvrager
meer dan eenmaal subsidie worden verstrekt.
Onder j
Deze weigeringsgrond is overeenkomstig randnummer 26 van het landbouwsteunkader waarin
steun wordt beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun
aan ondernemingen in moeilijkheden.
Artikel 6
De landschapskaarten, genoemd in artikel 6, eerste lid, onder a, zijn tot stand gekomen
op basis van geomorfologische informatie met een handmatige verwerking en waar nodig
op basis van gebiedsinformatie. Hierbij is de provincie geadviseerd door het Coördinatiepunt
Landschapsbeheer Brabant. Deze kaart is te vinden in Bijlage 1.
De themagebiedenkaarten, genoemd in artikel 6, eerste lid, onder b, zijn tot stand
gekomen op basis van de door gemeenten en waterschappen geadviseerde themagebieden.
Gemeenten en waterschappen verplichten zich tot het bijdragen aan de regeling voor
de door hun geadviseerde gebieden. Dit is vastgelegd in samenwerkingsovereenkomsten
met de desbetreffende gemeente en het desbetreffende waterschap. De themagebiedenkaarten
zijn te vinden in bijlage 2.
De benoemde thema’s in de themagebiedenkaarten corresponderen met de subsidiabele
activiteiten als omschreven in artikel 4, en wel als volgt:
Functiewijziging is omschreven in onderdeel a, zijnde; het wijzigen van de functie
van de grond van landbouwgrond naar natuur of groen ten behoeve van de elementen in
combinatie met een of meer activiteiten, genoemd in onderdeel b tot en met i;
Beleving is omschreven in onderdeel b, zijnde; het verbeteren van de recreatieve ontsluiting
van het buitengebied over agrarische gronden;
Landschapsontwikkeling is omschreven in onderdeel c, zijnde; het versterken van de
landschappelijke kwaliteit en biodiversiteit in het agrarisch cultuurlandschap;
Landschapsbeheer is omschreven in onderdeel d, zijnde; het instandhouden en het goede
beheer van bestaande elementen;
Cultuurhistorie is omschreven in onderdeel e, zijnde; het instandhouden van groen
erfgoed;
Klimaatadaptatie is omschreven in onderdeel f, zijnde; het vasthouden en bergen van
water;
Boerenlandvogels en bijen is omschreven onderdeel g, zijnde; het versterken van biodiversiteit
ten behoeve van boerenlandvogels en insecten;
Waterkwaliteit en ecologie is omschreven in onderdeel h, zijnde; het verbeteren van
de kwaliteit van het oppervlaktewater;
Waterkeringen is omschreven in onderdeel i, zijnde; het ecologisch beheren van waterkeringen.
Bij de vereisten uit artikel 6 wordt zichtbaar welke elementen, zoals omschreven in
bijlage 3 van deze regeling, corresponderen met de desbetreffende themagebiedenkaart,
opgenomen in bijlage 2 van deze regeling:
Functiewijziging artikel 6 lid 2
Beleving artikel 6 lid 3
Landschapsontwikkeling artikel 6 lid 4
Landschapsbeheer artikel 6 lid 5
Cultuurhistorie artikel 6 lid 6
Klimaatadaptatie artikel 6 lid 7
Boerenlandvogels en bijen artikel 6 lid 8 en 9
Waterkwaliteit en ecologie artikel 6 lid 10
Waterkeringen artikel 6 lid 11
In bijlage 3 zijn alle elementen omschreven. In de omschrijving is ook te vinden in
welk type landschap deze elementen passen.
In artikel 6 is te lezen aan welke thema of thema’s een element kan bijdragen. Afhankelijk
van het thema is het mogelijk een aanvraag in te dienen voor aanleg en beheer of alleen voor beheer. Beheer kan in sommige gevallen nog verder worden gespecificeerd in bijlage 3. Dit
resulteert in aan te vragen pakketten.
Er is een viewer voor aanvragers waarin de landschapskaart en de themakaarten te zien
zijn en informatie wordt gegenereerd voor aan te vragen pakketten. In de viewer voor
aanvragers zijn stedelijk gebied en Natuurnetwerk Brabant niet zichtbaar. De redenen
hiervoor zijn dat er geen elementen zijn welke karakteristiek zijn voor stedelijk
gebied en dat projecten gelegen binnen het Natuurnetwerk Brabant op grond van artikel
5, onder b, uitgezonderd zijn van subsidie.
Zevende lid, onder b, tiende lid, onder b, en elfde lid, onder b
Dit vereiste is opgenomen bij de projecten die vallen onder Cluster VI, Cluster Blauwe
diensten op landbouwgronden van de Catalogus Groen Blauwe Diensten. In het goedkeuringsbesluit
hebben de Nederlandse autoriteiten ingestemd met de voorwaarden dat maatregelen in
cluster VI bijdragen aan de Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen
betreffende het waterbeleid (PbEU 2000, L 327) (Kaderrichtlijn Water) en dat maatregelen
moeten voldoen aan de voorschriften uit de maatregelenprogramma’s van de stroomgebiedbeheerplannen
die zijn opgesteld door de Nederlandse overheid om de milieudoelstellingen van de
Kaderrichtlijn Water te verwezenlijken.
Meer informatie over het beleid en de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water is te
vinden op:
https://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/wetgeving-beleid/kaderrichtlijn-water/ Hier staan ook de stroomgebiedbeheerplannen.
Waterkwaliteitsportaal verzamelt, beheert en ontsluit gegevens voor de Kaderrichtlijn
Water (KRW). Ook de waterschappen zijn te raadplegen voor meer informatie over de
maatregelen.
Twaalfde lid, onder b
Indien er geen beplanting wordt aangelegd, wordt dit op de beplantingslijst aangegeven.
Artikel 7 Subsidiabele kosten
Eerste lid
Bij functiewijziging wordt de waardevermindering van de grond gesubsidieerd. Het gaat
dan om grond die wordt omgezet naar natuur of grond met natuurfunctie, waarbij de
waarde van de grond daalt.
De subsidiabele kosten voor waardevermindering zijn opgenomen in bijlage 4 en zijn
gebaseerd op een getaxeerde gemiddelde grondprijs per zone van de landbouwgebieden
in de periode oktober 2016 tot oktober 2018.
Indien de waardevermindering minder blijkt te zijn dan 85% van de regioprijs van de
grond zoals opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling wordt het percentage lager vastgesteld.
Tweede lid
Ook legeskosten en kosten voor bodemkundig of archeologsich onderzoek vallen gedeeltelijk
onder de subsidiabele kosten. Alle overige subsidiabele kosten bestaan uit lumpsum
bedragen en zijn opgenomen als normbedragen in bijlage 5 en 6 bij deze regeling.
Artikel 8 Niet-subsidiabele kosten
BTW
Overeenkomstig artikel 11 Asv, is verrekenbare BTW niet subsidiabel.
Artikel 12 Verdelingswijzen
Voor het bepalen van de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn.
Voor het bepalen van het wel of niet in behandeling nemen van de aanvraag geldt de
primaire aanvraagdatum.
Artikel 13 Subsidieverlening
Uit artikel 6, tweede lid, onder a, vloeit voort dat de subsidieontvanger de eigenaar
is van de grond. De eigenaar is na het vestigen van de kwalitatieve verplichting verplicht
om de kwalitatieve verplichtingen op te leggen aan een eventuele beheerder van de
grond of de erfpachter.
Artikel 14, tweede lid, , onder b,
De nationale overheid, zoals de rijksoverheid of de provincie moeten op grond van
artikel 94 van Verordening (EU) 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van
17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94,
(EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de
Raad (PbEU 2013, L 347);
(Verordening 1306/2013) na te leven minimumnormen vaststellen op basis van bijlage
II van die verordening voor een goede landbouw- en milieuconditie van de grond. De
provincie Noord-Brabant heeft de minimumnormen vastgesteld op de verplichtingen opgenomen
in onderdeel 1° en 2° ook verplichtingen die zijn opgenomen in bijlage 3 worden opgelegd
ten behoeve van een goede landbouw- en milieuconditie van de cultuurgrond.
Artikel 15 Actieve landbouwer
In het geval van agromilieuklimaat-verbintenissen is er sneller sprake van staatssteun.
Om deze reden legt de Europese Commissie voor actieve landbouwers een aantal aanvullende
bepalingen op die de provincie Noord- Brabant moet uitvoeren.
Onderdeel a
Deze bepaling geeft aan wanneer de provincie Noord-Brabant geen terugbetaling zal
vorderen van subsidiegelden voor activiteiten die gedeeltelijk zijn nagekomen. Dit
is het geval indien er sprake is van een bedrijfsovername of een herverkaveling en
de beschikking over kan worden genomen door de nieuwe eigenaar van de grond
Onderdelen b en c
In deze bepalingen wordtaangegeven hoe invulling wordt gegeven aan de discretionaire bevoegdheid op grond
van art 4:46, tweede lid Awb om subsidie al dan niet lager vast te stellen indien
verplichtingen niet worden nagekomen.
Op grond van artikel 17 Asv geldt dat als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteit
niet, niet geheel of niet tijdig volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht,
hij dit verplicht dient te melden bij Gedeputeerde Staten.
Onderdeel d
Verordening (EU) 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013
inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling
(ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013,
L 347) (Verordening 1305/2013) bepaalt dat agromilieu- en klimaatbetalingen slechts
mogen worden verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de zogenoemde baseline.
Artikel 28, lid 3, van verordening 1305/2013 biedt het kader om te bepalen wat de
baseline is:
- 1.
de relevante dwingende normen zoals bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van verordening
1306/2013;
- 2.
de relevante criteria en minimumactiviteiten zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder
c), ii) en iii), van verordening 1307/2013; en
- 3.
relevante minimumvereisten voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen
en andere ter zake relevante dwingende voorschriften die bij nationaal recht zijn
vastgesteld. Al deze dwingende voorschriften worden in het programma omschreven.
Dit artikel geeft aan dat indien vanuit Europa wijzigingen worden doorgevoerd waardoor
de baseline wijzigt, dit gevolgen zal hebben voor afgegeven subsidies. Gedeputeerde
Staten worden in die gevallen door Europa verplicht de beschikking aan te passen,
zodanig dat de subsidie weer conform de baseline is.
Opgemerkt wordt dat de wettelijk vastgestelde nationale eisen breder zijn dan de randvoorwaarden.
Indien nationale wetgeving verder gaat dan de minimumnorm die voortvloeit uit artikel
93 van verordening 1306/2013, dan worden de minimum eisen van de baseline verhoogd
zodat deze overeenkomen met nationale norm. Opgemerkt wordt dat een beperkt aantal
nationaal vastgelegde wettelijke eisen soms strenger zijn dan de Randvoorwaarden Gemeenschappelijk
landbouw beleid (GLB). Dit doet zich met name voor bij de bepalingen ten aanzien van
de identificatie en registratie van dieren en bij de dierenwelzijnseisen.
De baselinevoorwaarden worden op grond van Nederlandse wet- en regelgeving als volgt
ingevuld:
- -
de beheereisen zoals opgenomen in bijlage 3 bij artikel 3.1, onderdeel a, bij de
Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
- -
de eisen ten aanzien van een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) zoals opgenomen
in bijlage 4, bij artikel 3.1, onderdeel b, bij de Uitvoeringsregeling rechtstreekse
betalingen GLB;
Deze baselinevoorwaarden zijn ook opgenomen in bijlage 3 bij Beleidsregel verlagen
subsidie pop.
Artikel 19 Transparantie
Dit artikel gaat over de verplichting van subsidieverleners met betrekking tot verleende
subsidies die vallen onder het landbouwsteunkader. De verplichting houdt in dat Gedeputeerde
Staten verplicht zijn om een aantal gegevens van de verleende subsidie die staatssteun
bevat en door het landbouwsteunkader wordt goedgekeurd te publiceren op een uitgebreide
staatssteunwebsite op nationaal of regionaal niveau. Dit om te voorkomen dat staatssteun
alsnog onrechtmatig wordt gezien. Het gaat hierbij om:
- 4.
de volledige tekst van de steunregeling en de uitvoeringsbepalingen daarvoor of de
rechtsgrond voor de individuele steun, of een link daarnaar;
- 5.
de identiteit van de steunverlenende autoriteit of autoriteiten;
- 6.
de identiteit van de individuele begunstigde, de vorm en het bedrag van de steun voor
elke begunstigde, de datum waarop de steun is toegekend, het soort onderneming (kmo
of grote onderneming), de regio (op NUTS 2-niveau) waarin de begunstigde is gevestigd,
en de voornaamste economische sector waarin de begunstigde actief is (op NACE-groepsniveau).
Het artikel in deze regeling herhaalt die verplichting en verleent, in onderdeel b,
een ontheffing voor de publicatie van de gegevens genoemd onder c.
Alleen de steun die meer bedraagt dan de bedragen zoals die hier zijn genoemd, dienen
op te worden genomen in een zogenaamd Transparancy Aid Module-register (TAM-register).
Deze gegevens worden door de provincie doorgegeven aan het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris
drs. M.J.A. van Bijnen MBA