Toelichting behorende bij de Subsidieregeling Natuurnetwerk Noord-Brabant.
I.Algemeen deel
1.1.Achtergrond
De Nederlandse overheid beschouwt het Verdrag inzake biologische diversiteit, de millenniumdoelstelling
voor ontwikkeling en het beleid van de Europese Unie als richtinggevend voor hun beleid
inzake natuurontwikkeling en natuurbeheer. Het beleid van de Nederlandse
overheid is erop gericht het natuurbeheer zodanig uit te voeren dat de verschillende
natuurgebieden in Nederland in samenhang functioneren. Hiertoe is het Natuurnetwerk
Nederland (NNN) ingesteld, voorheen Ecologische Hoofdstructuur(EHS) genoemd. Dit samenhangend
netwerk van natuurgebieden verbindt habitats en bevordert de biodiversiteit. De provincies
zijn verantwoordelijk dit natuurnetwerk te realiseren.
Gedeputeerde Staten hebben dit beleid uitgewerkt in de nota Brabant Uitnodigend Groen
(BrUG), de Grondnota Ecologische Hoofdstructuur Noord-Brabant en het daarbij behorende
Addendum van 24 juni 2016. Met deze subsidieregeling wordt beoogd om in 2027 het Natuurnetwerk
Brabant (NNB) gerealiseerd te hebben. Ecologische verbindingszones (EVZ`s) maken ook
onderdeel uit van het NNB.
Vanwege de verdeling van verantwoordelijkheden en financiële middelen vanuit het rijk,
wordt onderscheid gemaakt in NNB rijksdeel en provinciaal deel.
Het NNB rijksdeel betreft alle gebieden met internationale verplichtingen zoals die
onder andere volgen uit Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water. In Noord-Brabant liggen
21 Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden met bijzondere natuur en bedreigde soorten
die vanwege internationale afspraken beschermd moeten worden.
Het NNB provinciaal deel betreft de gebieden waarop geen internationale verplichtingen
rusten.
Het NNB is een netwerk van natuurgebieden waarmee de biodiversiteit behouden blijft
en versterkt wordt. Via dit netwerk kunnen planten en dieren zich van het ene naar
het andere gebied verspreiden, waarbij de ecologische verbindingszones een essentieel
onderdeel uitmaken van dit netwerk. Soorten raken hierdoor niet geïsoleerd en hebben
dus minder kans op uitsterven. De provincie Noord-Brabant heeft relatief veel versnipperde
natuurgebieden. Er zijn dus veel ecologische verbindingszones nodig voor een goed
ecologisch functioneren.
1.2.Doel
Gedeputeerde Staten wensen derhalve in paragraaf 1 subsidie te verstrekken voor de
verwerving, functiewijziging en inrichting van het NNB, niet zijnde ecologische verbindingszones
(EVZ).
Teneinde de taakstelling voor de realisering van nieuwe natuur in 2027 te halen, is
ook de mogelijkheid van subsidiëring opgenomen voor verwerving, inrichting en functiewijziging
van gronden gelegen grenzend aan het NNB. Per aanvraag mag de oppervlakte die aan
het rijks NNB wordt toegevoegd, maximaal 5 ha bedragen en mag aan het provinciale
NNB maximaal 25 ha worden toegevoegd. De bedoeling is dat deze gronden bij een eerstvolgende
wijziging van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant alsnog worden begrensd.
Gronden gelegen in door Gedeputeerde Staten aangewezen complexe PAS-gebieden zijn
van de mogelijkheid van subsidiëring uitgesloten. De provincie heeft in het kader
van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) de verplichting uiterlijk 1 juli 2021 zogenaamde
PAS-herstelmaatregelen te hebben gerealiseerd. Met het oog hierop heeft de provincie
voor een aantal zogenaamde complexe gebieden bestuursovereenkomsten met de waterschappen
gesloten die daarmee verantwoordelijk worden voor de uitvoering van die maatregelen.
Er is voor gekozen de financiering van de verwerving en inrichting van die projecten
via een ander spoor te organiseren. Hetzelfde geldt voor de inrichting van de voor
PAS benodigde percelen die zijn gelegen buiten de aangewezen complexe gebieden. De
provincie is bereid voor de verwerving van de voor PAS benodigde percelen het onteigeningsinstrument
in te zetten mocht minnelijke verwerving niet slagen. Daarom wordt verwerving van
die percelen, voor zover deze niet zijn gelegen in een complex PAS-gebied, gesubsidieerd
op basis van volledige schadeloosstelling.
Verwerving
Het gaat hierbij om verwerving van gronden ten behoeve van de realisering van het
NNB, niet zijnde EVZ. Het betreft een samenhangend netwerk van natuurbeschermingsgebieden
van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen
met de daarbij behorende soorten. Voor de verwerving van deze gronden kan subsidie
worden verleend, indien de grond is begrensd als NNB, niet zijnde EVZ, of daaraan
grenst zoals hiervoor beschreven. Daarnaast komt de verwerving van een voor PAS benodigd
perceel, gelegen buiten de complexe PAS-gebieden en de verwerving van wijstgronden
voor subsidie in aanmerking.
Functiewijziging
Subsidie voor functiewijziging wordt verleend voor percelen die veelal worden omgezet
naar natuur overeenkomstig de in het natuurbeheerplan aangegeven natuurdoelen. Afwijking
hiervan is mogelijk ( zie hierna onder “Inrichting”). Ook is het mogelijk dat de bestaande
functie of een andere wordt gecombineerd met natuurwaarden (zie hierna onder “ONNB”).
Het moment van indiening van de subsidieaanvraag bepaalt of er sprake is van verwerving
of functiewijziging. Indien de grond waarop subsidie wordt aangevraagd nog niet in
eigendom (kadastraal beschreven) is van de aanvrager, dan is er sprake van verwerving.
Is de grond op dat moment in eigendom van de aanvrager, dan is er sprake van functiewijziging.
Inrichting
Bij inrichting gaat het om het inrichten van gronden die zijn gelegen in het NNB of
daaraan grenzen zoals hiervoor beschreven. Ook de inrichting van buiten het NNB gelegen
wijstgronden komt voor subsidie in aanmerking. Dat kunnen gronden zijn die zijn verworven
of waarop functiewijziging heeft plaatsgevonden. Daarnaast zijn ook de zogenaamde
‘enclaves bestaande natuur’ subsidiabel. Deze enclaves zijn opgenomen in het natuurbeheerplan
met de aanduiding: BN-ENC. Het betreft veelal landbouwenclaves binnen een bestaand
natuurgebied.
Inrichting vindt in beginsel plaats conform het natuurbeheertype dat voor het betreffende
perceel op de ambitiekaart van het natuurbeheerplan is opgenomen. Afwijking van de
ambitiekaart is mogelijk indien de aanvrager dit voldoende kan onderbouwen.
Op de ambitiekaart is ook een aantal gebieden aangewezen als zoekgebied. In de zoekgebieden
1 tot en met 9 zijn de natuurambities wel benoemd, maar niet op perceelsniveau begrensd.
De verdeling van de natuurbeheertypes is percentagegewijs aangegeven. Omdat niet vooraf
is bepaald waar de meest kansrijke plekken aanwezig zijn voor ieder van de natuurbeheertypes,
krijgen de initiatiefnemers in een zoekgebied dan ook meer ruimte om de realisatie
van het NNB, niet zijnde EVZ, flexibel in te vullen. De subsidieaanvrager levert hiervoor
de nadere onderbouwing aan. In zoekgebied 10 en bij percelen grenzend aan het NNB,
niet zijnde EVZ, is, mits goed onderbouwd, ieder natuurbeheertype mogelijk.
Voor wijstgronden en het ONNB zijn aanvullende eisen opgenomen.
ONNB
Via het “Ondernemend NNB” (ONNB) worden de doelen van het NNB gerealiseerd via gedeeltelijke
functiewijziging van de veelal landbouwgronden. In het geval het agrarische gronden
betreft behouden deze gronden hun agrarische bestemming, met dien verstande dat de
aanwezige natuurwaarden planologisch beschermd worden.
Daarnaast wordt via een kwalitatieve verplichting geborgd dat inrichting en gebruik
van deze gronden blijvend worden aangepast met oog op de doelen van het NNB. Deze
beperkingen leiden tot een daling van de waarde van deze gronden in het economisch
verkeer. Deze waardedaling wordt bepaald op basis van een taxatie en vervolgens vergoed
door middel van een eenmalige afkoopsom. Taxatie gebeurt marktconform.
In paragraaf 2 willen Gedeputeerde Staten de verwerving, functiewijziging en inrichting
van ecologische verbindingszones (EVZ`s) en stapstenen stimuleren. Om het NNB te kunnen
realiseren is het noodzakelijk om EVZ`s aan te leggen. Uit onderzoek is gebleken dat
de gerealiseerde EVZ’s hogere natuurwaarden bezitten dan de (veelal agrarische) omgeving
en dat de onderzochte soortgroepen daadwerkelijk gebruik maken van de verbindingszones.
Deze paragraaf biedt de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor verwerving, functiewijziging
en inrichting van EVZ`s. Voor het optimaal functioneren van EVZ`s is het daarnaast
noodzakelijk voor bepaalde, prioritaire, soorten zogenaamde stapstenen aan te leggen
om de migratie van deze soorten te bevorderen.
In paragraaf 3 is een subsidiemogelijkheid voor kavelruil opgenomen. Omdat kavelruil
ook kan bijdragen aan de realisering van het NNB zijn projecten die daarop zijn gericht
ook subsidiabel. Kavelruil kan bijdragen aan een optimale inrichting van het buitengebied
en gebeurt altijd op basis van vrijwilligheid. Door ruiling van gronden kan de landbouwkundige
verkavelingssituatie verbeterd worden en het maakt daarnaast de aanleg van natuurgebieden
mogelijk.
Op basis van deze paragraaf is kavelruil: ruilverkaveling bij overeenkomst als bedoeld
in artikel 85, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied. Dit zorgt ervoor
dat de deelnemers ook fiscale voordelen hebben, die anders zijn dan bij een enkelvoudige
koop/verkoop-overeenkomst en het geeft de basis voor zowel notaris als Kadaster. Niet
elke kavelruil komt voor subsidie in aanmerking. De kavelruil dient te leiden tot
realisatie van het Natuurnetwerk Brabant om voor subsidie in aanmerking te komen.
In paragraaf 4 wordt gestimuleerd dat voor de realisering van het NNB ook gebruik
wordt gemaakt van subsidieprogramma`s van de Europese Unie. Naast de provinciale subsidiemogelijkheden
ter bevordering van de provinciale natuurdoelen zijn er ook Europese subsidiemogelijkheden
ter bevordering van de provinciale natuurdoelen. Deze paragraaf stimuleert het aanvragen
van Europees subsidiegeld in het kader van een van de genoemde Europese programma’s
ter financiering van projecten gericht op de realisatie van nieuwe natuur of het behalen
van waterdoelen binnen het Natuurnetwerk Brabant die zijn opgenomen in het Provinciaal
Milieu- en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021.
In deze paragraaf wordt gesproken over twee soorten projecten. Het project waarvoor
in deze paragraaf subsidie kan worden aangevraagd betreft de activiteiten omtrent
het voorbereiden, opstellen en indienen van een subsidieaanvraag ter verkrijging van
Europese subsidie. In deze paragraaf wordt deze activiteiten ‘het project’ genoemd.
Hiernaast is er nog het project waarvoor vanuit Europa subsidie wordt gegeven. Dit
is het inhoudelijke project dat wordt vastgelegd in het Europese projectvoorstel wordt
opgesteld.
1.3.Juridisch kader
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening
Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van
subsidies niet in de subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat
onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor
Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de
meldingsplicht.
Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van
toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
Zoals hiervoor al aangegeven gelden er naast de verplichtingen opgenomen in de aparte
paragrafen ook nog verplichtingen in de artikelen 16, 17 en 18 van de Asv. De belangrijkste
verplichting daarvan is de meldingsplicht.
Als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteit niet, niet geheel of niet volgens
alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, dient hij dit ingevolge artikel 17
van de Asv, verplicht te melden bij Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten kunnen
dan, afhankelijk van de situatie, de subsidie ambtshalve op een lager bedrag vaststellen.
Ook kan er ambtshalve een gewijzigde verleningsbeschikking worden vastgesteld, waarin
nieuwe afspraken met de subsidieontvanger worden gemaakt. Als bij de desgevraagde
verantwoording of controle blijkt dat niet aan de meldingsplicht is voldaan, kan dit
leiden tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente.
1.4.Staatssteun kader
Deze subsidieregeling betreft de stimulering van grondverwerving, functiewijziging,
inrichting en kavelruil, ten behoeve van de realisering van het NNB inclusief de ecologische
verbindingszones (EVZ), in de provincie Noord-Brabant. Deze maatregelen hebben in
hoofdzaak tot doel de biodiversiteit te handhaven en te ontwikkelen. Daarnaast wordt
gestimuleerd dat, met het oog op de realisering van het NNB, gebruik wordt gemaakt
van Europese subsidieprogramma`s.
De subsidie is nodig om grondeigenaren te overtuigen deel te nemen aan maatregelen
die zij zonder die steun niet of slechts in zeer beperkte mate zouden uitvoeren, vanwege
de lage inkomsten en de hoge kosten die verbonden zijn met natuurbescherming en -herstel.
Zonder de steun zou de geambieerde natuurontwikkeling haar beslag niet krijgen.
Op grond van de subsidiabele activiteit “verwerving” en “functiewijziging”, wordt
steun verleend voor het uit gebruik nemen van grond met als doel deze duurzaam en
onomkeerbaar in gebruik te nemen voor natuurdoeleinden. Op grond van de subsidiabele
activiteit “inrichting” wordt steun verleend voor eenmalige niet-productieve investeringen
in natuurgebieden. De subsidiabele activiteit “kavelruil” betreft steun voor de ondersteuning
en de stimulering van het proces met betrekking tot kavelruil, alsmede de kosten van
de kavelruil, met het oog op de realisering van het NNB.
Deze subsidieregeling is voor wat betreft verwerving, functiewijziging en inrichting
NNB, niet zijnde EVZ`s, uit het oogpunt van technische parameters, doelgroepen, voorwerp
van de steun en intentie, identiek aan de maatregelen die eerder door de Commissie
zijn goedgekeurd in het kader van de steunregelingen SA.48351(2017/N) (Model-subsidieregeling
Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap) en N 308/2010 (Subsidieregeling grondverwerving
ten behoeve van natuurbehoud), met dien verstande dat er op onderdelen enkele aanvullingen
zijn, die evenwel niet staatssteun relevant worden geacht. De investeringen in natuurterreinen
geven structuur aan het natuurgebied, dragen bij tot het halen van milieudoelstellingen
en zijn niet-productief van aard. De steun bedraagt niet meer dan de reële kosten
van de subsidieontvanger en is bovendien in overeenstemming met het door de provincie
opgestelde Natuurbeheerplan. Gedeputeerde Staten zijn derhalve van mening dat steun
in het kader van verwerving, functiewijziging en inrichting met de interne markt verenigbaar
is.
Gedeputeerde Staten zijn verder van oordeel dat verwerving, functiewijziging en inrichting
van wijstgebieden, ecologische verbindingszones en stapstenen geen economische activiteit
betreft, zodat van staatssteun geen sprake is. Bij EVZ’s en stapstenen is sprake van
een inrichting waaruit geen opbrengsten voortvloeien, zodat geen economische activiteiten
worden verricht. Daarnaast hebben deze enkel een verbindingsfunctie tussen de natuurgebieden
voor flora- en fauna en gaat er geen toeristische aantrekkingskracht van uit. Mocht
er al sprake zijn van economische activiteiten dan hebben deze geen grensoverschrijdend
effect. Staatssteun is daarom niet aan de orde.
Bij de verwerving, functiewijziging of inrichting van voor PAS benodigde percelen
en de toepassing van de systematiek van het ONNB, wensen Gedeputeerde Staten gebruik
te maken van het Besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011, betreffende
de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst
(DAEB), verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch
belang belaste ondernemingen (PbEU 2012, L 7).
De compensatie voor het verrichten van DAEB dient aan een aantal strikte voorwaarden
te voldoen:
- 1.
De begunstigde onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van openbare
dienst verplichtingen en die verplichtingen moeten duidelijk omschreven zijn (artikel
4 van het DAEB-Vrijstellingsbesluit).
- 2.
De parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, moeten vooraf op objectieve
en doorzichtige wijze worden vastgesteld (artikel 4 van het DAEB-Vrijstellingsbesluit).
- 3.
De compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van
de openbare dienst verplichting, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een
redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen, geheel of gedeeltelijk te
dekken (artikel 5 van het DAEB-Vrijstellingsbesluit).
- 4.
Er dient verwezen te worden naar het DAEB-Vrijstellingsbesluit van de Europese Commissie.
Dit vrijstellingsbesluit stelt als voorwaarde dat iedere twee jaar gerapporteerd wordt
over het gebruik van het vrijstellingsbesluit.
Gedeputeerde Staten zijn van oordeel dat de steun met betrekking tot kavelruil een
dusdanig beperkte omvang heeft dat deze het interstatelijke handelsverkeer niet nadelig
beïnvloedt.
Het indienen van een Europese subsidieaanvraag is naar het oordeel van Gedeputeerde
Staten geen economische activiteit, zodat van staatssteun geen sprake is.
1.5.Uitvoering in mandaat door Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V.
De Provincie heeft in 2013 besloten om het Groen Ontwikkelfonds Brabant op te richten,
teneinde met de financiële middelen in dit fonds bij te dragen aan de realisatie van
het Natuur Netwerk Brabant en de Ecologische Verbindingszones.
De Provincie heeft besloten om het beheer van het Groen Ontwikkelfonds Brabant onder
te brengen bij een specifiek hiervoor door de Provincie Noord-Brabant opgerichte B.V.
met de naam “Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V.”. Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V.
is opgericht op 25 april 2014. De Provincie Noord-Brabant is 100% aandeelhouder van
deze B.V..
In het door Gedeputeerde Staten genomen besluit tot oprichting van het Groen Ontwikkelfonds
Brabant B.V. (GOB), gedateerd 22 april 2014, is bepaald dat het GOB is gericht op
het stimuleren van initiatieven die leiden tot het bereiken van de provinciale natuurdoelstellingen
op basis van de door de Provincie laatste versie van de vastgestelde ambitiekaart
en de laatste versie van de vastgestelde Verordening Ruimte (thans Interim omgevingsverordening
Noord-Brabant) opdat in 2027 de totale ecologische hoofdstructuur en ca. 700 kilometer
ecologische verbindingszones (thans Natuurnetwerk Brabant genoemd) op een integrale,
gebiedsgerichte wijze is gerealiseerd binnen de Provincie. Gedeputeerde Staten hebben
besloten de subsidieregeling door Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V. (GOB) te laten
uitvoeren.
Op de website van het GOB is een digitale kaart opgenomen, waarin actuele informatie
te vinden is die relevant is bij de indiening van een subsidie-aanvraag. Aan deze
digitale kaart kunnen evenwel geen rechten worden ontleend.
1.6.Formats op website GOB
In artikel 1.6 onderdeel j, l en m, en in artikel 2.6, eerste lid, onderdeel e, f
en k en artikel 2.6, tweede lid, onder f, wordt om een verklaring of beschrijving
gevraagd. Hiervoor zijn formats te vinden op de website van GOB B.V..
II.Artikelsgewijs deel
§ 1 Verwerving, functiewijziging en inrichting NNB, niet zijnde EVZ
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Onder n en o Landbouwer
Het betreft dus een ondernemer die zich richt op de productie, verwerking en afzet
van landbouwproducten of het fokken, mesten en houden van landbouwhuisdieren.
Artikel 1.5 Weigeringsgronden
Algemeen
De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit
artikel 4:25 en 4:35 Awb en de weigeringsgronden uit artikel 8 van de Asv.
Ingevolge artikel 8 Asv wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien het aangevraagde
subsidiebedrag minder bedraagt dan € 1.000, de aangevraagde subsidie niet in voldoende
mate in het algemeen provinciaal belang wordt geacht, de activiteiten van de aanvrager
niet gericht zijn op de provincie Noord-Brabant, de activiteiten van de aanvrager
niet aantoonbaar ten goede komen aan de inwoners van de provincie Noord-Brabant of
de subsidieontvanger op enigerlei wijze handelt in strijd met de fundamentele rechtsbeginselen.
Onder a NURG-gebied
Realisering van deze gebieden wordt uit andere middelen gefinancierd.
Onder b Project
Onder project wordt ingevolge artikel 1, onder g, van de Asv verstaan, een activiteit
of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in de tijd en gericht
op een specifiek eindresultaat. In de modelregeling voor grondverwerving en in de
SKNL zijn een aantal uitsluitingen opgenomen. Subsidie wordt dan geweigerd indien
er op een perceel bv. nog verplichtingen rusten op basis van de Subsidieregeling natuur-
en landschapsbeheer Noord-Brabant 2016 of de Regeling stimulering bosuitbreiding op
landbouwgronden. De onder b geformuleerde weigeringsgrond omvat alle uitsluitingen
die de genoemde modellen bevatten. Gronden waarvoor reeds subsidie is verstrekt en
waarop nog verplichtingen rusten op grond van andere regelingen zijn dus uitgesloten
van subsidie.
Onder d Grond in eigendom van provincie Noord-Brabant
Hiermee wordt voorkomen dat een aanvraag voor verwerving in behandeling moet worden
genomen, terwijl op voorhand duidelijk is dat de gronden niet verkocht zullen worden.
Onder e Complexe PAS-gebieden
In de complexe PAS-gebieden heeft de provincie bestuursovereenkomsten gesloten met
de waterschappen die daarmee verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van herstelmaatregelen.
De financiering van die maatregelen is via een ander spoor georganiseerd.
In de complexe PAS-gebieden is subsidiëring van verwerving in algemene zin uitgesloten.
De weigeringsgrond geldt dus niet alleen voor de voor PAS benodigde percelen, maar
voor alle binnen het NNB, niet zijnde EVZ, gelegen percelen, zoals b.v. wijstgronden.
Onder f en g Financiële moeilijkheden en bevel tot terugvordering
De weigeringsgronden inzake een onderneming in financiële moeilijkheden en het bevel
tot terugvordering zijn weigeringsgronden die voortkomen uit de Richtsnoeren van de
Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden
2014-2020.
Voor wat betreft de vraag wanneer een privaatrechtelijke rechtspersoon in financiële
moeilijkheden verkeert, wordt aangesloten bij hetgeen daarover is bepaald in artikel
2.4, onder 15, van de richtsnoeren.
Ingevolge deze richtsnoeren wordt een privaatrechtelijke rechtspersoon geacht in moeilijkheden
te verkeren wanneer zich ten minste een van de volgende omstandigheden voordoet:
- a.
in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een
kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste
aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer
het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere
elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen
van de onderneming), een negatief cumulatief bedrag oplevert dat groter is dan de
helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden
met „vennootschap met beperkte aansprakelijkheid” met name de rechtsvormen van ondernemingen
bedoeld die zijn vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement
en de Raad, en omvat „aandelenkapitaal” ook het eventuele agio;
- b.
in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt
aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde een kmo die minder
dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van het eigen vermogen, zoals in
de jaarrekening van de vennootschap wordt vermeld, door de opgebouwde verliezen is
verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „een onderneming waarin
ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden
van de onderneming” met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen
van ondernemingen bedoeld;
- c.
wanneer tegen de onderneming een collectieve insolventieprocedure loopt of de onderneming
volgens het nationale recht aan de criteria voldoet om, op verzoek van haar schuldeisers,
aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;
- d.
wanneer de onderneming reddingssteun heeft ontvangen en de lening nog niet heeft terugbetaald
of de garantie nog niet heeft beëindigd, dan wel herstructureringssteun heeft ontvangen
en nog steeds in een herstructureringsplan zit;
- e.
in het geval van een onderneming die geen kmo is: wanneer de afgelopen twee jaar:
- 1°.
de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van de onderneming,
volgens de boekhouding van de onderneming, meer dan 7,5 bedroeg, en
- 2°.
de op basis van de EBITDA bepaalde rentedekkingsgraad van de onderneming lager lag
dan 1,0;
Artikel 1.6 Subsidievereisten algemeen
Onder c Buiten NNB
Indien de oppervlakte wordt toegevoegd aan het provinciaal deel van het NNB zijn alle
natuurbeheertypen mogelijk en wordt bij verwerving en functiewijziging maximaal 50%
van de subsidiabele kosten vergoed. Als specifiek hoogwaardige natuurbeheertypen worden
gerealiseerd en de oppervlakte wordt toegevoegd aan het rijksdeel van het NNB, dan
wordt bij verwerving en functiewijziging maximaal 85% van de subsidiabele kosten vergoed.
Onder d en e Landbouwkundig gebruik
Het vereiste onder d vloeit voort uit de modelsubsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur
en Landschap. Bij de beoordeling van de onderdelen functiewijziging en inrichting
uit deze modelsubsidieregeling trekt de commissie voor de doelgroep landbouwers de
conclusie dat sprake is van staatssteun. In het goedkeuringsbesluit beoordelen zij
de verenigbaarheid van die steun op basis van de landbouwrichtsnoeren.
Voor steun aan andere doelgroepen dan landbouwers trekt de commissie enkel voor het
onderdeel inrichting eenzelfde conclusie. Bij het onderdeel functiewijziging gaat
de commissie voorbij aan een beoordeling voor andere doelgroepen.
Duidelijk is dat de modelregeling bij functiewijziging voor wat betreft de voorwaarden
geen onderscheid maakt in doelgroepen. De commissie doet dat wel. Nu de commissie
enkel een beoordeling maakt bij functiewijziging voor de doelgroep landbouwers, concluderen
Gedeputeerde Staten dat de voorwaarden voor steun aan andere aanvragers niet van toepassing
zijn, of in ieder geval niet beoordeeld hoeven te worden in het kader van de landbouwrichtsnoeren.
De bepaling van het 5-jarig gebruik kan daarom bij andere doelgroepen ruimer worden
gezien. Gedeputeerde Staten kiezen ervoor daar te spreken van dat de grond niet reeds
duurzaam aan de landbouw onttrokken mag zijn. Daarmee wordt bedoeld dat de bestemming
reeds natuur is, of de functie als natuur reeds via een kwalitatieve verplichting
is veiliggesteld.
Onder h Duurzaam natuur- en landschapsbeheer
Hierin wordt bepaald dat bij een aanvraag om subsidie voor een project dat gericht
is op de verwerving van grond of functiewijziging vereist is dat deze grond na verwerving
of functiewijziging ook wordt ingericht zodat daarop duurzaam natuur- en landschapsbeheer
zal worden verricht. Er zijn situaties denkbaar dat er enige tijd zit tussen de verwerving
of functiewijziging en de inrichting van de grond, bijvoorbeeld indien de natuur eerst
moet herstellen.
Onder j Verklaring waterschap
In dit onderdeel wordt om een verklaring van het waterschap gevraagd. Hiervoor zijn
formats te vinden op de website van GOB B.V..
Onderdeel l Verklaring gemeente
Onder 1° Herinvesteringsplicht
De herinvesteringsplicht van gemeenten bij NNB-projecten wordt al jaren in meer of
mindere mate gehanteerd. Dit was meestal in een situatie waarin gemeenten zelf geen
initiatiefnemer of aanvrager van NNB-realisatie was. Haar rol beperkte zich meestal
tot verkoper van haar gronden. Om te voorkomen dat NNB-realisatie hiermee een verdienmodel
kon worden voor gemeenten, op kosten van provincie en Rijk is, is de herinvesteringsplicht
als bestuurlijk uitgangspunt aangenomen. Omdat gemeenten geen directe ontvanger van
middelen waren, hoefde dit niet juridisch uitgewerkt te worden.
Na de nota Brabant Uitnodigend Groen worden ook gemeenten aangemoedigd om een actieve
rol te pakken in NNB-realisatie en kunnen zij ook direct een beroep doen op de NNB-middelen.
In de provinciale grondstrategie die hieraan gekoppeld is, is de herinvesteringsplicht
op last van Provinciale Staten weer opgenomen. Dit bestuurlijk uitgangspunt is juridisch
geborgd in dit artikel.Een format voor een dergelijke verklaring is te vinden op de website van GOB B.V..
Onder 2° Groene doelen
Onder groene doelen kan in dit verband worden verstaan: bijdragen in het kader van
het stimuleringskader groenblauwe diensten (stika), bijdragen in het kader van de
aanleg van nieuwe natuur of ecologische verbindingszones, bijdragen aan weidevogelbeheer,
bijdragen aan bevordering van natuurwaarden op de eigen landbouwgronden, bijzondere
projecten in het kader van natuurkwaliteiten en natuureducatie of kosten van beheer
van natuur. Een format voor een dergelijke verklaring is te vinden op de website van
GOB B.V..
Onderdeel m Verklaring van geen bezwaar hypotheek
Hiervoor is een format te vinden op de website van GOB B.V..
Onderdeel n, onder 3° Verklaring inrichting
Aan een aanvraag dient altijd een inrichtingsplan ten grondslag te liggen, tenzij
het project enkel betrekking heeft op grondverwerving of functiewijziging binnen het
NNB. In dat geval kan met een verklaring, dat de grond binnen 3 jaar na subsidieverlening
is ingericht, worden volstaan. Het is de verantwoordelijkheid van aanvrager hiervoor
binnen 2 jaar een inrichtingsplan, en eventueel een subsidieaanvraag, in te dienen.
De verklaring met betrekking tot inrichting maakt onderdeel uit van het aanvraagformulier
en hoeft niet apart te worden overgelegd.
Onderdeel o, onder 4° Risicogebied natuurbranden
De provincie Noord-Brabant heeft besloten om in de beleidsuitvoering rekening te houden
met natuurbrandpreventie. Dit ter bescherming van de provinciale belangen en investeringen
in natuur. Daarnaast stimuleert de provincie de samenwerking met andere partners die
ook een rol hebben bij natuurbrandpreventie zoals gemeenten, veiligheidsregio’s, natuurbeheerders
en het Rijk.
Dit is aanleiding om bij subsidieaanvragen voor de inrichting van nieuwe natuur te
toetsen of bij de te treffen inrichtingsmaatregelen aandacht is besteed aan het voorkomen
van onbeheersbare natuurbranden.
Bij de onderbouwing van de inrichtingsmaatregelen, in relatie tot het voorkomen van
een onbeheersbare natuurbrand, kan aandacht worden besteed aan de brandbaarheid van
de vegetatie op basis van het ambitietype, de aaneengeslotenheid en de kans op het
overspringen van brand naar naastgelegen percelen. Daarnaast is de beschikbaarheid
van bluswater, de toegankelijkheid van het in te richten terrein en de bereikbaarheid
daarvan voor hulpdiensten van belang.
Onderdeel o, onder 8°Landschapselementen
De inrichtingskosten van landschapselementen zijn onderdeel van de inrichtingskosten
van het desbetreffende natuurbeheertype. Dit laat onverlet dat het mogelijk en wenselijk
is om landschapselementen aan te leggen binnen percelen natuur. Deze elementen verhogen
de biodiversiteit. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende landschapselementen:
poel, klein historisch water, houtwal, houtsingel, elzensingel, struweelrand, bossingel
of bosje. Zie hiervoor ook de Index Natuur en Landschap.
Onderdeel p Natuurbeheertype
Hier is opgenomen dat de inrichting die plaatsvindt, aansluit bij de ambitie die de
provincie voor de betrokken gronden in de toewijzing van natuurbeheertypen voor ogen
heeft.
Onderdeel q Kruidenrijk en faunarijk grasland
Landschapselementen zijn alleen verplicht in combinatie met kruidenrijk en faunarijk
grasland, teneinde de biodiversiteit te bevorderen, met een minimum van 5 % van het
in te richten oppervlak. Kruiden- en faunarijk grasland wordt bij een goede kwaliteit
gekenmerkt door variatie in structuur (ruigte en plaatselijk struweel, hogere en lage
vegetatie). Het is daarom van belang te streven naar een zo groot mogelijke variatie
in voedselrijkdom en vochtigheid. Landschapselementen dienen passend te zijn binnen
het betreffende landschapstype, maar bestaan in een optimale situatie bijvoorbeeld
uit 5%-10% hoog struweel (incl. braam-, gagel- en bremstruweel), minimaal 1 solitaire
boom of klein bosje (>5 m) en minimaal 100 meter slootlengte per hectare. In landschapstypen
waar openheid een belangrijke waarde is, kan bijvoorbeeld ook gebruik worden gemaakt
van poelen en natuurvriendelijke oevers.
Onderdeel r Stimulerend effect en grote ondernemingen
Tot de categorie grote ondernemingen behoren ondernemingen waar meer dan 250 personen
werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet hoger is dan 50 miljoen euro of het jaarlijkse
balanstotaal hoger is dan 43 miljoen euro. Aangezien gemeenten en waterschappen geen
economische activiteiten verrichten, hoeft voor die doelgroepen niet beoordeeld te
worden of zij een grote onderneming zijn.
Op grond van de richtsnoeren moet een grote onderneming aantonen dat met het verlenen
van steun sprake is van een stimulerend effect door een contra-feitelijk scenario.
Daarin zetten zij de situatie uiteen met en zonder steun, zodat duidelijk wordt, dat
ondanks de grotere armslag die een dergelijke onderneming heeft, zij zonder steun
deze activiteiten niet zouden (gaan) uitvoeren.
Artikel 1.7, Aanvullende subsidievereisten zoekgebied 1 tot en met 9
Onder e Vochtig hooiland
Indien een zoekgebied ligt in een gebied met een nat karakter dan heeft het waterschap
een vernattingsdoelstelling voor een dergelijk gebied. Door het opnemen van dit onderdeel
wordt geborgd dat de vernattingsdoelstelling in de toekomst gerealiseerd kan worden,
ook al is of wordt binnen dit gebied het NNB ingericht met een droger natuurbeheertype.
Artikel 1.11 Aanvullende subsidievereisten ONNB
Onder d Financiële onderbouwing
Bij ONNB-aanvragen wordt een financiële onderbouwing vereist waarmee de aanvrager
aantoont dat het project financieel duurzaam in stand kan worden gehouden. Voor bedrijven
dient te blijken hoe de juridische structuur van het bedrijf is en dient inzicht te
worden gegeven in de balans, winst- en verliesrekening van de onderneming. Dit kan
door overlegging van een verifieerbare kopie van een recente jaarrekening. Ook natuurlijke
personen moeten aantonen dat ze genoeg eigen vermogen hebben voor instandhouding van
het project. Dat kan worden aangetoond door overlegging van een privé-balans of een
verifieerbare kopie van de aangifte inkomstenbelasting.
Artikel 1.12 Subsidievereisten afwijken ambitiekaart
Onder a Ecologische en landschaps-ecologische onderbouwing
Een ecologische onderbouwing bestaat uit een motivering van de keuze voor een bepaald
natuurbeheertype, dat logisch past in het al bestaande omliggende NNB. Een landschapsecologische
onderbouwing geeft een beschrijving van de ligging in de landschappelijke en geomorfologische
omgeving. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat bepaalde landschapsbeheertypen goed passend
zijn of juist niet. Hieruit blijkt bijvoorbeeld ook het natte of droge karakter in
combinatie met de aanwezige grondsoort, verkavelingsstructuur etc.
Onder b en d Bodemchemie
Een bodemchemische beschrijving of onderzoek is alleen van toepassing indien een schraal
natuurbeheertype van toepassing kan zijn. Beoogd wordt schrale natuur aan te leggen
op plaatsen die daarvoor de potentie hebben. Een schrale uitgangssituatie zal bestaan
op gronden die weinig of niet bemest zijn in het verleden. Daarom is opgenomen dat
de initiatiefnemer invulling geeft aan de potenties voor zeldzame natuurbeheertypes.
Artikel 1.13 Subsidiabele kosten
Eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a, Taxatiewaarde en regioprijs
De waarde van de te verwerven grond c.q. de waardedaling van de grond als gevolg van
functiewijziging wordt bepaald op basis van een taxatierapport, opgemaakt door twee
onafhankelijke taxateurs of rentmeesters in opdracht van de provincie. De taxatie
kan al plaatsvinden bij de voorbereiding van de aanvraag, waarbij de grond wordt getaxeerd
op de waarde van dat moment. Zijn er voorafgaand aan de taxatie al handelingen verricht
waardoor de grond minder waard is geworden, komt dat voor rekening van de aanvrager.
Ook kan het zijn dat de te verwerven grond na de taxatie in waarde is gestegen. Ook
hiervoor geldt dat de getaxeerde waarde blijft gelden en dat de meerprijs voor rekening
van de aanvrager komt. Het is niet mogelijk om het subsidiebedrag dat is opgenomen
in de beschikking tot subsidieverlening door middel van het wijzigen van die beschikking
te verhogen.
In bepaalde situaties kan de getaxeerde waarde van de grond fors afwijken van de waarde
van de grond bij een reguliere agrarische bestemming. Daardoor ontstaat erg dure natuur.
Daarom is het wenselijk de hoogte van de subsidiabele kosten te maximeren tot 150%
van de regioprijs.
Eerste lid, onder b Bijkomende kosten
Hierbij valt te denken aan:
- a.
de kosten voor de verwerving, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan de reële
marktwaarde;
- b.
de kosten die verbonden zijn aan het vrijmaken van het terrein van pacht, opstal,
erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of erfpacht;
- c.
de kosten voor het kadastraal recht en het registratierecht;
- d.
veilingkosten;
- e.
notariskosten, waaronder mede wordt verstaan de kosten van het opmaken van de notariële
akte;
- f.
de kosten van inschrijving in de openbare registers;
- g.
overdrachtsbelasting voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;
- h.
schenkingsrecht, voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;
- i.
het afkoopbedrag van de landinrichtingsrente voor zover die rust op het verworven
terrein;
- j.
kosten voor bodemonderzoek;
- k.
kosten van het wegwerken van het ten tijde van de verwerving aanwezige achterstallig
onderhoud om de gronden te kunnen beheren;
- l.
kosten verbonden aan het verlies bij verkoop of sloop van gebouwen;
- m.
taxatie- en bemiddelingskosten.
De bijkomende kosten zijn slechts subsidiabel tot een vast lumpsumpercentage van 5%
van de verwervingskosten. Dit lumpsumpercentage van 5% is gebaseerd op ervaringsgegevens
in de praktijk. Aangezien de totale subsidie in de meeste gevallen slechts 50% van
dit lumpsumpercentage bedraagt (in enkele gevallen 85%), zijn Gedeputeerde Staten
van oordeel dat er geen sprake kan zijn van overcompensatie.
Tweede lid, onder a Waardevermindering
Bij functiewijziging wordt de waardevermindering van de grond gesubsidieerd. Het gaat
dan om grond die wordt omgezet naar natuur of grond met natuurfunctie, waarbij de
waarde van de grond daalt. Om de waardevermindering te bepalen wordt de marktwaarde
van de grond door de provincie getaxeerd en heeft als peildatum de eerste dag van
de maand waarin de aanvraag is ontvangen. In het geval van het ONNB zal meer waarde
in de grond aanwezig blijven, dan wanneer deze geheel naar natuur zou worden omgezet.
Tweede lid, onder b Bijkomende kosten
Bij verwerving komen de bijkomende kosten, tot een maximum van 5%, voor subsidie in
aanmerking. Om te voorkomen dat door initiatiefnemers, juist vanwege de vergoeding
van die kosten bij verwerving, voor iedere separate aankoop een subsidieaanvraag wordt
ingediend, is het wenselijk deze kosten ook bij functiewijziging te vergoeden. Hiermee
wordt gestimuleerd dat initiatiefnemers, daar waar nodig of wenselijk, zelf actief
grond verwerven en vervolgens voor een heel gebied een subsidieaanvraag voor functiewijziging,
inclusief inrichtingsplan, indienen. Door op te nemen dat deze bijkomende kosten enkel
worden vergoed indien de grond uiterlijk drie jaar voor indiening van de subsidieaanvraag
is verworven, wordt voorkomen dat het gronden betreft die al lang op naam staan.
Vijfde lid Lumpsumbedragen
De normkosten inrichting zijn gebaseerd op een berekening met de Standaard Systematiek
Kostenramingen (SKK). Dit is een landelijk erkende ramingssystematiek, die ontwikkeld
is door overheden en andere organisaties, zoals Rijkswaterstaat, Prorail, Gemeentewerken
Rotterdam. De SSK geeft handvatten om goede prognoses van kosten te maken.
De onderdelen van het NNB zijn ingedeeld volgens de Index Natuur en Landschap. Hierin
zijn de typen natuur, agrarische natuur en landschap beschreven die we in Nederland
kennen en de basis vormen voor de natuurbeheerplannen van de provincies.
De normkosten inrichting zijn berekend op het niveau van beheertypen. Voor de berekening
van de normkosten van de beheertypen is het noodzakelijk te weten welke specifieke
maatregelen moeten worden toegepast bij het realiseren van een beheertype. Aan de
hand van representatieve projecten (vanaf 2001 tot 2009) in de regio’s Oost, West,
Noord en Zuid zijn deze maatregelen bepaald. Op basis daarvan zijn in 2009 de normkosten
per regio vastgesteld.
De normkosten betreffen kosten voor het door derden laten opstellen van het projectplan,
maatregelen voor herstel of aanleg van landschappelijke elementen, maatregelen gericht
op de wijziging van de waterhuishouding, grondverzet, het plaatsen van een raster,
afvoer van grond, de verwijdering van opstallen, de verwijdering van begroeiing en
beplanting, maatregelen tot wijziging van de feitelijke bereikbaarheid van een natuurterrein,
waaronder in ieder geval is begrepen de aanleg of het herstel van wegen en paden en
overige maatregelen voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende investering.
In de normkosten zijn de volgende kostensoorten niet meegenomen: kosten voor de verwijdering
van bodemverontreiniging of afval, kosten voor de bouw van opstallen, kosten voor
de aanschaf van machines, kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen,
kosten voor de aanleg van parkeergelegenheid, kosten voor het wegwerken van achterstallig
onderhoud en kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van het
treffen van maatregelen die noodzakelijk zijn in verband met de desbetreffende investering.
Deze kosten worden als niet subsidiabel beschouwd.
De systematiek van de normkostenberekening uit 2009 wordt nog steeds gebruikt. Verwezen
wordt naar het rapport Instrumentarium Kosten Natuurbeleid 2018 (IKN), dat is ontwikkeld
door Wageningen Economic Research om de kosten van de uitvoering van natuurbeleid
te kunnen doorrekenen. Het IKN borduurt grotendeels voort op het Eindrapport Berekening
Normkosten Inrichting met de SSK.
IKN is door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gebruikt in diverse beleidsproducten,
waaronder de Natuurverkenning 2010 - 2040. Voor de inzetbaarheid van het instrumentarium
voor huidige en toekomstige producten is de betrouwbaarheid en validiteit van de berekende
uitkomsten van groot belang. Om deze reden worden de instrumenten en modellen die
door het PBL gebruikt worden gecertificeerd.
In de periode van de vaststelling van Brabant Uitnodigend Groen, het Decentralisatie-akkoord
Natuur en de omvorming van het Natuurgebiedsplan naar het Natuurbeheerplan (2012-2014)
is discussie gevoerd over de hoogte van de normkosten voor inrichting. Deze discussie
heeft er o.a. toe geleid dat de provincie Noord-Brabant een generieke korting van
30% heeft toegepast op de vastgestelde normkosten.
In het kader van deze subsidieregeling komt 50 % van deze bijgestelde normkosten voor
subsidie in aanmerking. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de inrichtingskosten
reëel zijn en dat van staatssteun geen sprake is, nu slechts 50% wordt gesubsidieerd.
Waar het betreft de inrichting van het ONNB, geldt dat op grond van het DAEB-vrijstellingsbesluit
de inrichtingskosten berekend dienen te worden aan de hand van algemeen aanvaarde
beginselen van kostprijsadministratie. Gelet op het bovenstaande zijn Gedeputeerde
Staten van mening dat de lumpsumbedragen als zodanig kunnen worden aangemerkt.
Artikel 1.14 Niet-subsidiabele kosten
Onder a wettelijke taken
Deze bepaling heeft tot doel te voorkomen dat via deze subsidieregeling subsidie wordt
toegekend voor projecten die niet gestimuleerd hoeven te worden, aangezien de uitvoering
ervan op andere manieren afgedwongen kunnen worden, zoals middels de uitvoering van
wettelijke taken, een bestaand convenant of een bestaande regeling of afspraak.
Op grond van artikel 11 van de Asv, is verrekenbare BTW ook niet subsidiabel.
Artikel 1.18 Verdeelcriteria
Voor het bepalen van de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn.
Voor het bepalen van het wel of niet in behandeling nemen van de aanvraag geldt de
primaire aanvraagdatum.
Artikel 1.19 Externe adviescommissie
Gedeputeerde Staten leggen alle aanvragen voor subsidie voor aan de Adviescommissie
realisering Natuurnetwerk Brabant. Deze adviescommissie is door Gedeputeerde Staten
ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet. Tevens hebben Gedeputeerde
Staten een Reglement voor de betreffende commissie vastgesteld, waarin onder andere
de instelling van de adviescommissie, de samenstelling, de werkwijze en de vergaderfrequentie
zijn geregeld.
Artikel 1.20 Subsidieverlening
Eerste lid Opschortende voorwaarde
Om te verzekeren dat de grond ook in de toekomst natuurgrond zal blijven (of grond
waarvan de functie wordt gecombineerd met natuurwaarden) en zal worden beheerd overeenkomstig
het in het inrichtingsplan opgenomen natuurbeheertype, wordt de subsidie verleend
onder de opschortende voorwaarde dat er een kwalitatieve verplichting wordt gevestigd
op het terrein. In de meeste gevallen zal de subsidieontvanger ook de grondeigenaar
zijn. Bij functiewijziging kan zich echter de situatie voordoen dat dat niet het geval
is, bijvoorbeeld dat een terreinbeheerder wel de subsidieontvanger, maar niet de grondeigenaar
is. In dat geval dient er tussen de grondeigenaar en de provincie wel een kwalitatieve
verplichting te worden gevestigd.
Indien een subsidie onder opschortende voorwaarde wordt verleend, treedt deze niet
meteen in werking, maar pas vanaf het moment van vervulling van de voorwaarde. Dat
betekent dat er dus ook geen betaling van voorschotten kan plaatsvinden, zolang niet
aan de opschortende voorwaarde is voldaan. De subsidieontvanger moet zelf de inhoud
en de vervulling van de opschortende voorwaarde stellen en bewijzen.
Onder a tot en met d Inhoud kwalitatieve verplichting
In het eerste lid is omschreven wat in de kwalitatieve verplichting in ieder geval
dient te worden opgenomen. Op de website van GOB B.V. is een model-overeenkomst tot
vestiging van een kwalitatieve verplichting opgenomen, zodat duidelijk is wat in de
kwalitatieve verplichting nog meer wordt opgenomen.
Tweede lid Afwijkende kwalitatieve verplichting ONNB
Indien de subsidieontvanger gebruik maakt van de systematiek van het ONNB geldt een
iets andere inhoud van de kwalitatieve verplichting.
Vierde lid Ontbindende voorwaarde
Als een subsidie wordt aangegaan onder een ontbindende voorwaarde, geldt de subsidieverlening
direct, tot het moment waarop de ontbindende voorwaarde in vervulling gaat. Betaling
van voorschotten kan dus gewoon plaats vinden. Als de subsidieontvanger echter niet
binnen twee jaar na verlening van de subsidie een inrichtingsplan overlegt, dat voldoet
aan de daarvoor gestelde voorwaarden, wordt de subsidieverlening geacht te zijn ontbonden
en dient terugbetaling plaats te vinden van de dan als onverschuldigd betaalde voorschotten.
Artikel 1.21 Verplichtingen subsidieontvanger
Eerste lid Algemene vereisten
Onder d Kwalitatieve verplichting binnen drie jaar
De kwalitatieve verplichting zal bij verwerving in de praktijk meestal worden gevestigd
tegelijk met het opmaken van de notariële akte van levering, maar het kan ook op een
later tijdstip.
Onder e Notariële akte binnen drie jaar
Bij verwerving is het project gereed, zodra de notariële akte van levering wordt gepasseerd.
Onder f Inrichtingsplan
Uitgangspunt is dat de gronden waar het project op betrekking heeft, altijd ingericht
moeten worden. Voor die inrichting kan de subsidieaanvrager subsidie aanvragen, maar
hij kan er ook voor kiezen om het zelf te bekostigen. De inrichting vindt in alle
gevallen plaats conform het inrichtingsplan, dat de subsidieaanvrager bij de subsidieaanvraag
overlegt.
Onder g Inrichting binnen 3 jaar
Ook als de inrichting pas veel later start dan de verwerving of functiewijziging,
geldt dat de inrichting in ieder geval binnen drie jaar na verlening dient te zijn
afgerond. Er is wel een verlengingsmogelijkheid opgenomen van twee maal drie jaar.
Deze verplichting geldt ook voor aanvragers die bij de aanvraag een verklaring als
bedoeld in artikel 1.6, onderdeel n, onder 3, hebben ingediend. Het is de verantwoordelijkheid
van de aanvrager hiervoor binnen 2 jaar een inrichtingsplan, en eventueel een subsidieaanvraag,
in te dienen.
Onder h Taxatie
Voor de opgave van werkelijk gemaakte kosten, bij functiewijziging is dat de waardevermindering,
geldt de in opdracht van de provincie Noord-Brabant uitgevoerde taxatie. Indien met
de inrichting reeds een aanvang is gemaakt, valt die waardevermindering niet meer
goed vast te stellen.
Onder i Verwerving van een voor PAS benodigd perceel
In bijlage 8 staan specifieke verplichtingen die gelden bij de verwerving van een
voor PAS benodigd perceel. De PAS-herstelmaatregelen dienen uiterlijk 1 juli 2021
te zijn gerealiseerd. De provincie is bereid het onteigeningsinstrument in te zetten,
indien minnelijke verwerving niet slaagt. De voorschriften in bijlage 8 dienen door
subsidieontvanger in acht te worden genomen, zodat de provincie bij een te starten
onteigeningsprocedure de aankooponderhandelingen tot de hare kan maken, hetgeen het
onteigeningstraject bespoedigt.
Onder j Bijhouden administratie
In afwijking van de Asv, dient de subsidieaanvrager bij subsidies tot € 125.000 toch
een administratie bij te houden en desgevraagd te overleggen. Dit komt omdat op deze
paragraaf diverse staatssteunregimes van toepassing zijn, op grond waarvan de prestatie
financieel verantwoord dient te worden en waarbij vaststelling plaats vindt op basis
van reële kosten. Dat kan alleen als de subsidieaanvrager een administratie van het
project bijhoudt. Bij subsidies van € 125.000 en hoger is het bijhouden en desgevraagd
overleggen van een administratie altijd al verplicht op grond van de Asv.
Onder k Scheiding subsidie en economische activiteiten bij wijst
Omdat Gedeputeerde Staten van oordeel zijn dat wijst niet gezien kan worden als economische
activiteit, dienen privaatrechtelijke rechtspersonen, Staatsbosbeheer en publiekrechtelijke
rechtspersonen in hun administratie maatregelen te treffen om te voorkomen dat subsidie
voor wijstprojecten naar economische activiteiten vloeit.
Tweede lid Aanvullende verplichtingen
In de goedgekeurde modelregeling voor grondverwerving en in de SKNL zijn een aantal
verplichtingen opgenomen. Enkele verplichtingen zijn niet van toepassing op de in
deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten. De verplichtingen die wel van toepassing
zijn staan opgenomen in dit tweede lid of zijn reeds opgenomen in de Asv.
Derde lid Verzoek tot verlenging
De subsidieontvanger dient een verzoek tot verlenging van de termijn schriftelijk
in te dienen bij Gedeputeerde Staten. Hij moet dit doen uiterlijk twee maanden voordat
de hem gegeven termijn verstreken is. Het verzoek moet voldoende worden gemotiveerd.
Vierde lid Afwijkende termijnen PAS en wijst
Voor een voor PAS benodigd perceel en wijst gelden afwijkende termijnen.
Gelet op het belang dat met een spoedige realisering van de PAS-herstelmaatregelen
is gediend, worden de kwalitatieve verplichting en de notariële akte van levering
gevestigd en de inrichting uitgevoerd voor 1 januari 2021, indien het een voor PAS
benodigd perceel betreft. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal de provincie de onteigeningsprocedure
starten.
Indien het een wijstproject betreft worden de kwalitatieve verplichting en de notariële
akte van levering gevestigd en de inrichting uitgevoerd voor 22 december 2021.
Vijfde lid Geen verlenging termijnen
De termijnen in het derde lid kunnen niet worden verlengd.
Artikel 1.22 Prestatieverantwoording
Algemeen
In dit artikel is geregeld wat de subsidieaanvrager na afloop van de projectperiode
aan documenten dient in te dienen bij Gedeputeerde Staten om aan te tonen dat de prestatie
waarvoor subsidie is verstrekt, geleverd is. De Asv kent drie prestatieverantwoordings-
en vaststellingsarrangementen.
Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter
plekke te controleren of de prestatie is verricht.
Eerste lid Subsidies tot € 125.000 (vaststellen op basis van reële kosten)
Voor subsidies tot € 25.000 geldt normaal gesproken het eerste arrangement uit de
Asv. Dat wil zeggen dat de subsidie eerst wordt verleend en na afloop van de prestatie
zonder aanvraag tot vaststelling van de subsidieontvanger wordt vastgesteld, waarbij
financiële verantwoording alleen desgevraagd plaatsvindt. Op subsidies van € 25.000
tot € 125.000 is arrangement twee van de Asv normaal gesproken van toepassing. Dat
betekent dat het subsidiebedrag een vast bedrag is voor een vooraf bepaalde prestatie
of prestatie-eenheid, waarbij in tegenstelling tot het eerste arrangement wel standaard
verantwoording wordt afgelegd over het verricht zijn van de prestatie, maar geen financiële
verantwoording in het kader van lastenverlichting mag worden gevraagd.
Aangezien op de subsidiabele activiteiten in deze paragraaf echter meerdere staatssteunregimes
van toepassing zijn, op grond waarvan financiële verantwoording op basis van reële
kosten dient plaats te vinden, kan de subsidie niet ambtshalve worden vastgesteld,
maar dient er altijd een verzoek tot vaststelling te worden ingediend en dient er
standaard financiële verantwoording over de prestatie te worden afgelegd (artikel
2.8 van de DAEB-Kaderregeling, artikel 3.5, onder 85, van de Landbouwrichtsnoeren
en artikel 5 van het DAEB-vrijstellingsbesluit).
Onder a tot en met e Bewijsstukken prestatie
Onder a tot en met e staat vermeld welke bewijsstukken de subsidieontvanger in de
eigen administratie moet bewaren en moet overleggen om aan te tonen dat de prestatie
geleverd is.
Onder a Verwerving
Bij verwerving kan de subsidieontvanger volstaan met overlegging van de notariële
akte van levering en de facturen van de bijkomende kosten. Samen beschouwen Gedeputeerde
Staten dit als een afdoende bewijs van de prestatie en opgave van de reële kosten.
Onder b, e en f Functiewijziging
Bj functiewijziging kan de subsidieontvanger volstaan met overlegging van een bewijs
van vestiging van de kwalitatieve verplichting, het taxatierapport van de marktwaarde
en de facturen van de bijkomende kosten. Samen beschouwen Gedeputeerde Staten dit
als een afdoende bewijs van de prestatie en opgave van de reële kosten. Aangezien
de provincie bij de kwalitatieve verplichting partij is en opdrachtgever is van de
taxatie, behoeven deze bewijsstukken in de praktijk niet daadwerkelijk te worden overgelegd,
omdat deze al in bezit zijn van de provincie.
Onder c en d Inrichting
Bij inrichting kan de subsidieontvanger volstaan met het overleggen van een activiteitenverslag
en foto- of videomateriaal om aan te tonen dat de prestatie of het aantal prestatie-eenheden
waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht. Aangezien de subsidie voor inrichting
verleend wordt op basis van reëel onderbouwde lumpsumbedragen, betreft de financiële
verantwoording slechts de gerealiseerde prestatie of het aantal gerealiseerde prestatie-eenheden
maal het desbetreffende lumpsumbedrag.
Tweede lid Subsidies van € 125.000 en hoger (vaststellen op basis van tweede arrangement)
Omdat het voor subsidieontvangers een lastenverzwaring en onnodige kostenpost zou
zijn, om voor de financiële verantwoording van subsidies van € 125.000 en hoger een
financieel verslag en jaarverslag te moeten overleggen, terwijl andere geschikte bewijsmiddelen
voorhanden zijn, hebben Gedeputeerde Staten ervoor gekozen om gebruik te maken van
de uitzondering van artikel 22, elfde lid, die het mogelijk maakt om het vaststellingsregime
van het tweede arrangement van toepassing te verklaren. Hierdoor is een financieel
verslag en controleverklaring niet nodig. Volstaan kan worden met dezelfde vereisten
als in het eerste lid zijn opgenomen, dus prestatieverantwoording conform de bewijsstukken,
genoemd onder a tot en met f.
Termijnen Asv
Voor de subsidieaanvrager is er een maximale termijn van 13 weken opgenomen in de
Asv voor het aanvragen van een vaststellingsbeschikking.
Artikel 1.23 Bevoorschotting en betaling
Eerste lid Bevoorschotting
Omdat het eerste arrangement inzake ambtshalve vaststelling niet kan worden toegepast
in verband met de geldende staatssteunregimes, geldt voor alle arrangementen hetzelfde
bevoorschottingsregime. Dat betekent dat na verlening een voorschot van 100 % verstrekt.
Tweede lid Afwijking inrichting
Omdat bij inrichting de aangevraagde prestatie of het aantal prestatie-eenheden kan
afwijken van wat daadwerkelijk wordt gerealiseerd, wordt niet 100% bevoorschot, maar
80 %. De resterende 20% wordt verrekend bij de vaststelling.
Derde lid Betaling bij vestiging kwalitatieve verplichting
De voorschotten, bedoeld in het eerste en tweede lid worden in een keer wordt uitbetaald
op het moment van vestiging van de kwalitatieve verplichting. Doordat de kwalitatieve
verplichting als opschortende voorwaarde is opgelegd, krijgt immers op dat moment
de verlening pas rechtskracht.
Artikel 1.24 Subsidievaststelling
Omdat wat betreft de subsidievaststelling van subsidies tot € 125.000 niet de Asv,
maar de verschillende van toepassing zijnde staatssteunregimes bepalend zijn voor
de vaststelling, is dat in het eerste lid weergegeven per soort activiteiten. In alle
gevallen geldt dat vaststelling dient plaats te vinden op basis van reële kosten.
Dit is geregeld in artikel 2.8 van de DAEB-Kaderregeling, artikel 3.5, onder 85, van
de Landbouwrichtsnoeren en artikel 5 van het DAEB-vrijstellingsbesluit.
Tweede lid Vaststellen op basis van tweede arrangement
Omdat het voor subsidieontvangers een lastenverzwaring en onnodige kostenpost zou
zijn, om voor de financiële verantwoording van subsidies van € 125.000 en hoger een
financieel verslag en jaarverslag te moeten overleggen hebben Gedeputeerde Staten
ervoor gekozen om gebruik te maken van de uitzondering van artikel 22, elfde lid,
die het mogelijk maakt om het vaststellingsregime van het tweede arrangement van toepassing
te verklaren.
Derde lid Geen ambtshalve vaststelling mogelijk
Aangezien op de subsidiabele activiteiten in deze paragraaf meerdere staatssteunregimes
van toepassing zijn, op grond waarvan financiële verantwoording op basis van reële
kosten dient plaats te vinden, kan de subsidie niet ambtshalve worden vastgesteld,
maar dient er altijd een verzoek tot vaststelling te worden ingediend en dient er
standaard financiële verantwoording over de prestatie te worden afgelegd.
§ 2 Verwerving, functiewijziging en inrichting EVZ`s en stapstenen.
Artikel 2.5 weigeringsgronden
De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit
artikel 4:25 en 4:35 Awb en de weigeringsgronden uit artikel 8 van de Asv.
Ingevolge artikel 8 Asv wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien het aangevraagde
subsidiebedrag minder bedraagt dan € 1.000, de aangevraagde subsidie niet in voldoende
mate in het algemeen provinciaal belang wordt geacht, de activiteiten van de aanvrager
niet gericht zijn op de provincie Noord-Brabant, de activiteiten van de aanvrager
niet aantoonbaar ten goede komen aan de inwoners van de provincie Noord-Brabant of
de subsidieontvanger op enigerlei wijze handelt in strijd met de fundamentele rechtsbeginselen.
Onder a NURG-gebied
Realisering van deze gebieden wordt uit andere middelen gefinancierd.
Onder b Project
Onder project wordt ingevolge artikel 1, onder g, van de Asv verstaan, een activiteit
of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in de tijd en gericht
op een specifiek eindresultaat.
Artikel 2.6 Subsidievereisten
Eerste lid Enkel project
Onder c EVZ`s op kaart
Alleen EVZ’s die op de kaart zijn aangeduid komen in aanmerking voor subsidie.
Onder d Stapsteen
Uit onderzoek blijkt dat meerdere prioritaire soorten afhankelijk zijn van een goede
instandhouding van EVZ’s. Gedeputeerde Staten wijzen deze prioritaire soorten aan.
Deze soorten vragen veelal aanvullende natuur bij de EVZ’s om de migratie door EVZ’s
tussen populaties te optimalieren. Deze aanvullende natuur krijgt invulling met stapstenen.
De inrichting en de omvang van een stapsteen is afgestemd op de eisen van de prioritaire
soort die de EVZ gebruikt. De stapsteen functioneert met de EVZ als een geheel voor
de prioritaire soort. Een stapsteen kan alleen worden gerealiseerd aansluitend aan
een EVZ die op de kaart is aangewezen voor prioritaire soorten. Aansluitend wil in
dit verband zeggen dat de EVZ en de stapsteen ecologisch kunnen functioneren, hetgeen
in de ecologische visie dient te worden onderbouwd.
Onder e en f Ecologische visie
Op de website van GOB B.V. is een handreiking opgenomen hoe een ecologische visie
opgesteld kan worden.
Onder k Verklaring waterschap
Een format van een dergelijke verklaring is te vinden op de website van GOB B.V..
Tweede lid Combinatie van meerdere EVZ’s en stapstenen
Algemeen
Voor aanvragen die betrekking hebben op het realiseren van ten minste 25 hectare EVZ
of stapstenen gelden minder gedetailleerde eisen en kunnen binnen 5 jaar na subsidieverlening
worden gerealiseerd.
Onder f Ecologische visie
Op de website van GOB B.V. is een handreiking opgenomen hoe een ecologische visie
opgesteld kan worden.
Artikel 2.7 Subsidiabele kosten
De kosten van verwerving of de waardevermindering als gevolg van functiewijziging
zijn subsidiabel, waarbij de regioprijs als maximum geldt.
Artikel 2.11 Subsidiehoogte
Onder a Droge EVZ
De realisatie van met name droge EVZ’s blijft tot nu toe achter bij de ambitie die
de provincie heeft. Dat is de reden dat het subsidiepercentage voor droge EVZ`s 75%
bedraagt.
Onder b
Bij natte EVZ’s is het subsidiepercentage lager, namelijk 50% van vier tiende van
de subsidiabele kosten en 75% van zes tiende van de subsidiabele kosten. De verdeling
vier tiende/zes tiende komt voort uit bestuurlijke afspraken met gemeenten en waterschappen,
die in de meeste gevallen de subsidieaanvragers zijn.
Artikel 2.12 Verdeelcriteria
Voor het bepalen van de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn.
Voor het bepalen van het wel of niet in behandeling nemen van de aanvraag geldt de
primaire aanvraagdatum.
Artikel 2.13 Externe adviescommissie
GOB B.V. legt alle aanvragen voor subsidie voor aan de Adviescommissie Natuurnetwerk
Brabant. Deze adviescommissie is door Gedeputeerde Staten ingesteld op grond van artikel
82 van de Provinciewet. Tevens hebben Gedeputeerde Staten een Reglement voor de betreffende
commissie vastgesteld, waarin onder andere de instelling van de adviescommissie, de
samenstelling, de werkwijze en de vergaderfrequentie zijn geregeld
Artikel 2.14 Subsidieverlening
Eerste lid Opschortende voorwaarde
Om te verzekeren dat de grond ook in de toekomst natuurgrond zal blijven en zal worden
beheerd overeenkomstig het in het inrichtingsplan opgenomen inrichtingsmaatregelen,
wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat er een kwalitatieve
verplichting wordt gevestigd op het terrein. In de meeste gevallen zal de subsidieontvanger
ook de grondeigenaar zijn. Bij functiewijziging kan zich echter de situatie voordoen
dat dit niet het geval is, bijvoorbeeld dat een terreinbeheerder wel de subsidieontvanger,
maar niet de grondeigenaar is. In dat geval dient er tussen de grondeigenaar en de
provincie wel een kwalitatieve verplichting te worden gevestigd.
Indien een subsidie onder opschortende voorwaarde wordt verleend, treedt deze niet
meteen in werking, maar pas vanaf het moment van vervulling van de voorwaarde. Dat
betekent dat er dus ook geen betaling van voorschotten kan plaatsvinden, zolang niet
aan de opschortende voorwaarde is voldaan. De subsidieontvanger moet zelf de inhoud
en de vervulling van de opschortende voorwaarde stellen en bewijzen.
Onder a tot en met d Inhoud kwalitatieve verplichting
In het eerste lid is omschreven wat in de kwalitatieve verplichting in ieder geval
dient te worden opgenomen. Op de website van GOB B.V. is een model-overeenkomst tot
vestiging van een kwalitatieve verplichting opgenomen, zodat duidelijk is wat in de
kwalitatieve verplichting nog meer wordt opgenomen.
Tweede lid Ontbindende voorwaarde
Als een subsidie wordt aangegaan onder een ontbindende voorwaarde, geldt de subsidieverlening
direct, tot het moment waarop de ontbindende voorwaarde in vervulling gaat. Betaling
van voorschotten kan dus gewoon plaats vinden. Als de subsidieontvanger echter niet
binnen de daarvoor gestelde termijnen een inrichtingsplan overlegt, dat voldoet aan
de daarvoor gestelde voorwaarden, wordt de subsidieverlening geacht te zijn ontbonden
en dient terugbetaling plaats te vinden van de dan als onverschuldigd betaalde voorschotten.
Artikel 2.15 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Eerste lid Algemene vereisten
Onder a Kwalitatieve verplichting binnen drie jaar
De kwalitatieve verplichting zal bij verwerving in de praktijk meestal worden gevestigd
tegelijk met het opmaken van de notariële akte van levering, maar het kan ook op een
later tijdstip.
Onder b Notariële akte binnen drie jaar
Bij verwerving is het project gereed, zodra de notariële akte van levering wordt gepasseerd.
Onder c Inrichtingsplan
Uitgangspunt is dat de gronden waar het project op betrekking heeft, altijd ingericht
moeten worden. Voor die inrichting kan de subsidieaanvrager subsidie aanvragen, maar
hij kan er ook voor kiezen om het zelf te bekostigen. De inrichting vindt in alle
gevallen plaats conform het inrichtingsplan, dat de subsidieaanvrager bij de subsidieaanvraag
overlegt.
Onder d Inrichting binnen drie jaar
Ook als de inrichting pas veel later start dan de verwerving of functiewijziging,
geldt dat de inrichting in ieder geval binnen drie jaar na verlening dient te zijn
afgerond. Er is wel een verlengingsmogelijkheid opgenomen van twee maal drie jaar.
Onder e Taxatie voor aanvang inrichting
Voor de opgave van werkelijke gemaakte kosten, bij functiewijziging is dat de waardevermindering,
geldt de in opdracht van de provincie Noord-Brabant uitgevoerde taxatie. Indien met
de inrichting reeds een aanvang is gemaakt, valt die waardevermindering niet meer
goed vast te stellen.
Onder f Bijhouden administratie
In afwijking van artikel 21, vijfde lid, onder a, van de Asv, dient de subsidieaanvrager
bij subsidies van € 25.000 en hoger toch een administratie bij te houden en desgevraagd
te overleggen. Dit komt omdat Gedeputeerde Staten ervoor kiezen om gebruik te maken
van de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 21, zesde lid, van de Asv, waarbij de
prestatieverantwoording plaats vindt middels een verklaring van het bestuur inzake
werkelijke kosten en opbrengsten. Bij subsidies van € 125.000 en hoger is het bijhouden
en desgevraagd overleggen van een administratie altijd verplicht.
Tweede lid Combinatie van meerdere EVZ’s en stapstenen termijn vijf jaar
Indien de subsidieaanvrager ervoor kiest om een programma aanpak gericht op de realisatie
van een combinatie van meerdere EVZ’s en stapstenen te overleggen, bedraagt de termijn
voor passeren van de notariële aktes van levering van de gronden, de vestiging van
de verschillende kv’s en de realisatie van de inrichting van de desbetreffende deelprojecten
in totaal 5 jaar, met een eenmalige verlengingsmogelijkheid van vier jaar.
Derde lid Verzoek tot verlenging
De subsidieontvanger dient een verzoek tot verlenging van de termijn schriftelijk
in te dienen bij Gedeputeerde Staten. Hij moet dit doen uiterlijk twee maanden voordat
de hem gegeven termijn verstreken is. Het verzoek moet voldoende worden gemotiveerd.
Artikel 2.16 Prestatieverantwoording
Algemeen
In dit artikel is geregeld wat de subsidieaanvrager na afloop van de projectperiode
aan documenten dient in te dienen bij Gedeputeerde Staten om aan te tonen dat de prestatie
waarvoor subsidie is verstrekt, geleverd is. De Asv kent drie prestatieverantwoordings-
en vaststellingsarrangementen.
Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter
plekke te controleren of de prestatie is verricht.
Eerste lid Subsidies tot € 25.000 (ambtshalve vaststellen)
Bij subsidies tot € 25.000, het eerste arrangement in artikel 20, van de Asv, wordt
de subsidie eerst verleend en na afloop van de prestatie ambtshalve door Gedeputeerde
Staten, dat wil zeggen zonder aanvraag tot vaststelling van de subsidieontvanger,
vastgesteld. Bij de verlening wordt direct een voorschot van 100% van de subsidiabele
kosten verleend. De subsidie wordt vervolgens binnen 22 weken na afloop van de activiteit
ambtshalve vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
Zolang de termijn voor de ambtshalve vaststelling nog niet is verstreken, houden Gedeputeerde
Staten de mogelijkheid om steekproefsgewijs aan de subsidieontvanger verantwoording
te vragen en zo nodig terug te vorderen. Daarbij is het mogelijk de subsidieontvanger
fysiek of administratief te controleren of aan de verplichtingen is voldaan. Deze
steekproef is gebaseerd op een risicogeoriënteerde benadering, waarbij rekening wordt
gehouden met de omvang, samenstelling en achtergrond van de doelgroep.
Onder a tot en met d Bewijsstukken prestatie
Onder a tot en met d staat vermeld welke bewijsstukken de subsidieontvanger in de
eigen administratie moet bewaren en desgevraagd moet overleggen om aan te tonen dat
de prestatie geleverd is. Financiële verantwoording mag niet worden gevraagd.
Bij functiewijziging vormt de kwalitatieve verplichting bewijs dat de prestatie is
geleverd. Aangezien de provincie bij die overeenkomst partij is, behoeft dat bewijsstuk
in de praktijk niet daadwerkelijk te worden opgevraagd, omdat deze al in bezit is
van de provincie.
Tweede lid Subsidies van € 25.000 tot €125.000 (vaststellen op basis van verklaring)
Op subsidies van € 25.000 tot € 125.000 is arrangement twee van de Asv van toepassing.
De hoofdregel van arrangement twee is dat het subsidiebedrag een vast bedrag is voor
een vooraf bepaalde prestatie of prestatie-eenheid. In tegenstelling tot het eerste
arrangement wordt wel standaard verantwoording afgelegd over het verricht zijn van
de prestatie, maar mag financiële verantwoording in het kader van lastenverlichting
niet worden gevraagd.
Soms blijkt het echter niet mogelijk om de prestatie vooraf precies te definiëren.
In deze gevallen is het ook niet goed mogelijk een subsidiebedrag hieraan te koppelen,
omdat de kosten dan vooraf moeilijk zijn in te schatten. Als in deze specifieke gevallen
het toekennen van een vast bedrag voor een vooraf gedefinieerde prestatie tot onaanvaardbare
resultaten zou leiden, biedt artikel 21, zesde lid, van de Asv, de mogelijkheid om
te verantwoorden op basis van een opgave van de totale kosten. Vanwege het feit dat
bij de realisatie van EVZ’s en stapstenen het exacte aantal te realiseren hectares
op het moment van de subsidieaanvraag nog niet duidelijk is, hebben Gedeputeerde Staten
in deze paragraaf ervoor gekozen de uitzondering van artikel 21, zesde lid, van de
Asv, toe te passen.
Onder a tot en met d Bewijsstukken prestatie
De prestatieverantwoording dient plaats te vinden door middel van het overleggen van
de bewijsstukken genoemd onder a tot en met d.
Bij functiewijziging vormt de kwalitatieve verplichting bewijs dat de prestatie is
geleverd. Aangezien de provincie bij die overeenkomst partij is, behoeft dat bewijsstuk
in de praktijk niet daadwerkelijk te worden overgelegd, omdat deze al in bezit is
van de provincie.
Onder e Verklaring
Algemeen
De financiële verantwoording dient plaats te vinden op basis van een verklaring van
de subsidieontvanger over het totaal van kosten en baten van de prestatie. Hiervoor
maakt de subsidieontvanger gebruik van de daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde
verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten.
De verklaring betreft geen volledige en diepgaande financiële prestatieverantwoording,
maar een soort tussenvorm. De subsidieontvanger kan volstaan met een beknopte financiële
toelichting op de prestatie. De door de subsidieontvanger opgegeven gerealiseerde
kosten en baten bepalen het totale subsidiabele subsidiebedrag. Hierdoor worden detaildiscussies
over onderliggende financiële posten voorkomen. Als de kosten lager zijn dan begroot,
wordt de subsidie door Gedeputeerde Staten lager vastgesteld (en eventueel teruggevorderd).
Als de kosten hoger uitvallen, wordt ten hoogste het verleende subsidiebedrag uitgekeerd.
Als de activiteiten niet volledig zijn uitgevoerd, maar het bedrag wel is besteed,
kunnen Gedeputeerde Staten besluiten dat niet het gehele subsidiebedrag wordt uitgekeerd.
Aanhef Inrichting
Bij inrichting betekent dit dat de subsidieaanvrager in de verklaring een globaal
financieel overzicht dient te geven, waaruit blijkt dat de gesubsidieerde activiteit
heeft plaatsgevonden, met de daaraan verbonden kosten. Er is dus geen gedetailleerde
kostenverantwoording nodig.
Onder 1° Verwerving
In het kader van lastenverlichting kan de subsidieontvanger bij verwerving volstaan
met vermelding van het verwervingsbedrag en de bijkomende kosten in de verklaring,
met als bijlagen de notariële akte. Samen beschouwen Gedeputeerde Staten dit als een
afdoende opgave van de werkelijke kosten en opbrengsten.
Onder 2° Functiewijziging
In het kader van lastenverlichting kan de subsidieontvanger bij functiewijziging volstaan
met vermelding van de getaxeerde marktwaarde in de verklaring, met als bijlage het
taxatierapport van de marktwaarde. Samen beschouwen Gedeputeerde Staten dit als een
afdoende opgave van de werkelijke kosten en opbrengsten. Aangezien de provincie opdrachtgever
is van de taxatie, behoeft dit bewijsstuk in de praktijk niet daadwerkelijk te worden
overgelegd, omdat deze al in bezit is van de provincie.
Derde lid Subsidies van € 125.000 en hoger (vaststellen op basis van tweede arrangement)
Omdat het voor subsidieontvangers een lastenverzwaring en onnodige kostenpost zou
zijn, om voor de financiële verantwoording van subsidies van € 125.000 en hoger een
financieel verslag en jaarverslag te moeten overleggen, terwijl andere geschikte bewijsmiddelen
voorhanden zijn, hebben Gedeputeerde Staten ervoor gekozen om gebruik te maken van
de uitzondering van artikel 22, elfde lid, die het mogelijk maakt om het vaststellingsregime
van het tweede arrangement van toepassing te verklaren. Hierdoor is een financieel
verslag en controleverklaring niet nodig. Volstaan kan worden met dezelfde vereisten
als in het tweede lid zijn opgenomen, dus prestatieverantwoording conform de bewijsstukken,
genoemd onder a tot en met d, en de bestuursverklaring met eventuele bijlagen.
Termijnen Asv
Voor de subsidieaanvrager is er een maximale termijn van 13 weken opgenomen in de
Asv voor het aanvragen van een vaststellingsbeschikking.
Artikel 2.17 Bevoorschotting en betaling
Eerste en tweede lid Subsidies tot € 25.000
Omdat in het eerste arrangement de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld, wordt na
verlening een voorschot van 100 % verstrekt dat in een keer wordt uitbetaald op het
moment van vestiging van de kwalitatieve verplichting. Doordat de kwalitatieve verplichting
als opschortende voorwaarde is opgelegd, krijgt immers op dat moment de verlening
pas rechtskracht.
Derde lid Subsidies van € 25.00 en hoger
Omdat bij inrichting de werkelijke kosten anders kunnen zijn dan de begrote kosten,
wordt niet 100% bevoorschot, maar 80 %. De resterende 20% wordt verrekend bij de vaststelling.
Vierde lid Betaling voorschotten
Indien het een enkel project betreft vindt betaling van het voorschot in een keer
plaats op het moment van vestiging van de kwalitatieve verplichting.
Bij een combinatie van projecten wordt er per deelproject een voorschot in een keer
betaald op het moment van vestiging van de kwalitatieve verplichting voor het desbetreffende
deelproject, waarbij het percentage van 100% of 80% wordt gebaseerd op het aantal
hectares dat in de kwalitatieve verplichting voor het desbetreffende deelproject is
vastgelegd.
Artikel 2.18 Subsidievaststelling
Algemeen
Hogere regelgeving mag niet herhaald worden in lagere regelgeving. De algemene regels
over subsidievaststelling staan in de artikelen 20 tot en met 22 van de Asv. Hier
wordt niet vanaf geweken voor het eerste arrangement (tot € 25.000) en voor het tweede
arrangement (€ 25.000 tot 125.000). Hiervoor geldt dus gewoon de Asv, die altijd van
toepassing is.
Voor het derde arrangement (125.000 en hoger) wordt er wel afgeweken van de standaard.
Alleen daar waar wordt afgeweken, zoals in dit geval door toepassing van een lager
arrangement of wanneer de staatssteunregels de Asv (deels) overrulen, wordt de afwijking
opgenomen in het artikel subsidievaststelling. Zie ook de toelichting bij artikel
2.16.
Ambtshalve vaststellen (subsidies tot € 25.000)
Subsidies tot € 25.000 worden ambtshalve (zonder verzoek van de subsidieaanvrager)
vastgesteld op basis van de bij de aanvraag ingediende begroting, conform artikel
20 van de Asv.
Vaststellen op verzoek op basis van lumpsum (subsidies van € 25.000 tot € 125.000)
Bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 stellen Gedeputeerde Staten de subsidie op
verzoek vast, op basis van het bedrag dat de subsidieaanvrager in de verklaring inzake
werkelijke kosten en opbrengsten opgeeft.
Vaststellen op basis van tweede arrangement (subsidies van € 125.000 en hoger)
Omdat het voor subsidieontvangers een lastenverzwaring en onnodige kostenpost zou
zijn, om voor de financiële verantwoording van subsidies van € 125.000 en hoger een
financieel verslag en jaarverslag te moeten overleggen hebben Gedeputeerde Staten
ervoor gekozen om gebruik te maken van de uitzondering van artikel 22, elfde lid,
die het mogelijk maakt om het vaststellingsregime van het tweede arrangement van toepassing
te verklaren.
§ 3 kavelruil
Artikel 3.7 Subsidiabele kosten
Eerste lid, onder a Voorbereidingskosten
Voorbereidingskosten omvat plan- en advieskosten ten behoeve van het opstellen en
uitvoeren van een kavelruilplan. Hierbij valt te denken aan de inzet van communicatiemiddelen,
interne loonkosten en kosten ten behoeve van inhuur voor bijvoorbeeld een kavelruil
coördinator.
Eerste lid, onder b Uitvoeringskosten
Onder uitvoeringskosten vallen taxatiekosten, kadasterkosten en notariskosten.
Artikel 3.8 Niet subsidiabele kosten
BTW
Overeenkomstig artikel 11 van de Asv, is verrekenbare BTW niet subsidiabel.
Artikel 3.12 Verdeelcriteria
Voor het bepalen van de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn.
Voor het bepalen van het wel of niet in behandeling nemen van de aanvraag geldt de
primaire aanvraagdatum.
Artikel 3.16 Subsidies van € 125.000 en hoger (vaststellen op basis van tweede arrangement)
Omdat het voor subsidieontvangers een lastenverzwaring en onnodige kostenpost zou
zijn, om voor de financiële verantwoording van subsidies van € 125.000 en hoger een
financieel verslag en jaarverslag te moeten overleggen, terwijl andere geschikte bewijsmiddelen
voorhanden zijn, hebben Gedeputeerde Staten ervoor gekozen om gebruik te maken van
de uitzondering van artikel 22, elfde lid, die het mogelijk maakt om het vaststellingsregime
van het tweede arrangement van toepassing te verklaren. Hierdoor is een financieel
verslag en controleverklaring niet nodig. Volstaan kan worden met dezelfde vereisten
als in het tweede lid zijn opgenomen.
§ 4 Europese subsidieaanvraag
Artikel 4.4 Subsidiabele activiteiten
Een projectvoorstel ten behoeve van de aanvraag van subsidie van de Europese Unie
op grond van een van de genoemde Europese subsidieprogramma’s wordt verder in de regeling
genoemd het Europese projectvoorstel.
Een project gericht op het voorbereiden, opstellen en indienen van die Europese projectvoorstellen,
zijn de projecten op basis waarvan in deze regeling subsidie kan worden aan gevraagd
en worden hierna ‘project’ genoemd.
Artikel 4.5 Weigeringsgronden
Onder b Project
Het project in dit artikel is het project voor het opstellen van de aanvraag en verkrijging
van Europese subsidie. Indien reeds subsidie is ontvangen voor de uitvoering van een
natuurproject, staat dit artikel er niet aan in de weg alsnog tevens op basis van
deze paragraaf subsidie aan te vragen.
Artikel 4.8 Niet-subsidiabele kosten
BTW
Overeenkomstig artikel 11 van de Asv, is verrekenbare BTW niet subsidiabel.
Artikel 4.12 Verdeelcriteria
Voor het bepalen van de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn.
Voor het bepalen van het wel of niet in behandeling nemen van de aanvraag geldt de
primaire aanvraagdatum.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris
drs. M.J.A. van Bijnen MBA