Toelichting behorende bij de Beleidsregel provinciale wegen Noord-Brabant
I. Algemeen deel
Op grond van artikel 15 van de Wegenwet heeft de provincie Noord-Brabant voor haar
provinciale wegen een onderhoudsverplichting en moet zij de belangen die in artikel
2 Wegenverkeerswet 1994 benoemd zijn, beschermen.
De provincie Noord-Brabant is op grond van artikel 15 van de Wegenwet verantwoordelijk
voor het onderhoud van haar wegen en op grond van artikel 2 van de Wegenverkeerswet
1994 voor het beschermen en verbeteren van onder meer de verkeersveiligheid en doorstroming
op haar wegen. Hiertoe richt de provincie haar wegen zo veel als mogelijk in volgens
een aanpak waarbij verkeersveiligheid een vanzelfsprekend onderdeel is van de ruimtelijke
ordening, de vormgeving van infrastructuur en het gedrag van verkeersdeelnemers. In
het kader van deze aanpak, beter bekend als Duurzaam Veilig, zijn een provinciale
wegen naar gebruik en functie gecategoriseerd in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen
en erftoegangswegen. Een uniforme inrichting van die wegen verhoogt de doorstroming
van het verkeer en bevordert de verkeersveiligheid.
Deze beleidsregel staat niet op zichzelf. Deze beleidsregel is gebaseerd op de Wegenwet,
de Wegenverkeerswet 1994 en Omgevingsverordening Noord-Brabant en vormt een belangrijke
schakel tussen het beleid van Provinciale Staten op het gebied van verkeer en vervoer
(thans opgenomen in het Beleidskader mobiliteit) en de uitvoeringsagenda van Gedeputeerde
Staten over provinciale wegen. Gedeputeerde Staten maken met deze beleidsregel een
integrale afweging van belangen voor haar keuzes over hoe zij met haar wegen omgaat,
mede in relatie tot andere belangen zoals het milieu en de flora en fauna, en over
hoe zij haar rol als wegbeheerder invullen.
II. Artikelsgewijs deel
Paragraaf 1Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen algemeen
De begripsbepalingen bevat omschrijvingen van verschillende publicaties van het CROW.
Voorheen gebruikte de CROW naast een titel een nummer om een publicatie aan te duiden.
Als gevolg van de digitaliseringsslag die het CROW de afgelopen jaren heeft doorgemaakt,
heeft zij na actualisering van een richtlijn geen publicatienummer aan de titel verbonden.
Diverse documenten van het CROW zijn op haar website te raadplegen. Voor het kunnen
downloaden van de meeste CROW-documenten is echter een betaald abonnement noodzakelijk.
Omdat Gedeputeerde Staten voor de uitvoering van haar zorgplicht zich conformeren
aan de adviezen van het CROW, bieden Gedeputeerde Staten aan geïnteresseerden desgevraagd
de gelegenheid tot inzage in CROW-documenten in het provinciehuis te ‘s-Hertogenbosch.
erftoegangsweg, gebiedsontsluitingsweg, stroomweg
In het kader van de zorgplicht voor een provinciale weg richten Gedeputeerde Staten
haar wegen zo veel als mogelijk in volgens een aanpak waarbij verkeersveiligheid een
vanzelfsprekend onderdeel is van de ruimtelijke ordening, de vormgeving van infrastructuur
en het gedrag van verkeersdeelnemers. In het kader van deze aanpak, beter bekend als
Duurzaam Veilig, zijn een provinciale wegen naar gebruik en functie gecategoriseerd
in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Een uniforme inrichting
van die wegen verhoogt de doorstroming van het verkeer en bevordert de verkeersveiligheid.
kunstwerk
Voorbeelden van kunstwerken zijn bruggen, viaducten, tunnels, duikers, stuwen en geluidsschermen.
Tot een kunstwerk behoren in ieder geval de fundering, landhoofden, taludbekleding,
voegovergangsconstructies, stootplaten, pijlers, schampranden, terre armeé-panelen,
het waterdicht membraam, de geleiderail- en leuningconstructies inclusief de voortzettingen
daarvan in de bermen, ankers voor de bevestiging verkeersborden, doorvoervoorzieningen
voor kabels en leidingen, wateropvangconstructies, hekwerken en de verlichting als
integraal onderdeel van de constructie.
overhoek
Gedeputeerde Staten hebben reeds in 2005 beleid vastgesteld over de overdracht van
gronden met een minimale oppervlakte. Dit betrof vooral kleine stukken grond bij provinciale
wegen. Het beleid voorziet in het afstoten van gronden die niet meer nodig zijn voor
het functioneren van een provinciale weg. Deze gronden grenzen veelal direct aan particuliere
percelen.
tot de weg behorende verkeersvoorziening
Voorbeelden van tot de weg behorende verkeersvoorzieningen zijn verkeerstekens, kunstwerken,
duikers, bomen en andere beplantingen, geleiders en verlichting. Verkeerstekens zijn
de tekens als bedoeld in artikel 3 van het Besluit administratieve bepalingen inzake
het wegverkeer; verkeersborden, verkeerslichten en verkeerstekens op het wegdek. Uit
artikel 6 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer volgt dat
de volgende markeringen in ieder geval tot verkeerstekens op het wegdek behoren: doorgetrokken
strepen aan de kant van de weg en op de as van de weg, gele doorgetrokken en onderbroken
strepen, blauwe strepen, parkeerplaatsen, voetgangersoversteekplaatsen, blokmarkeringen
bij een bushalte, verdrijvingvakken, stopstrepen, voorsorteervakken, haaientanden,
busbanen met opschrift bus of lijnbus en markeringen ter geleiding van het verkeer,
herinnering aan de geldende maximumsnelheid en ter aanduiding van andere omstandigheden.
Paragraaf 2Uitvoering zorgplicht
Artikel 2.1Publicaties
In december 1997 hebben het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, het Interprovinciaal
Overleg, de Samenwerkende Kaderwetgebieden Verkeer en Vervoer, de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten en de Unie van Waterschappen het convenant Startprogramma Duurzaam Veilig
Verkeer ondertekend. Duurzaam Veilig is erop gericht zo veel mogelijk verkeersongelukken
te voorkomen, onder andere door wegen zo veilig mogelijk, uniform en herkenbaar in
te richten en door educatie van weggebruikers. Het convenant bevat de inspanningsverplichting
van overheden om de principes van Duurzaam Veilig zo veel mogelijk te volgen en toe
te passen.
Het CROW heeft als Nederlands kennisinstituut voor infrastructuur, openbare ruimte,
verkeer en vervoer en werk en veiligheid diverse richtlijnen, handboeken en publicaties
over het aanleggen, inrichten en onderhouden van wegen uitgebracht. De adviezen van
het CROW gaan uit van het principe Duurzaam Veilig. Gedeputeerde Staten conformeren
zich voor hun zorgplicht voor een provinciale weg in beginsel aan de CROW-publicaties.
In de praktijk blijkt echter dat vaak maatwerk vereist is. Redenen hiervoor zijn dat
de adviezen van het CROW geen rekening kunnen houden met voor het aanleggen of onderhouden
van wegen bepalende factoren, zoals fysiek beschikbare ruimte, financiële mogelijkheden,
toekomstig verwacht weggebruik, soorten ondergronden en keuzes op andere provinciale
beleidsterreinen die daarvoor van invloed kunnen zijn. Bovendien kunnen, afhankelijk
van in welk gebied de weg ligt, in meer of mindere mate wettelijke bepalingen beperkend
van toepassing zijn, zoals milieuvereisten, bepalingen ter beperking van geluidshinder,
bepalingen in het kader van de natuurbescherming of bepalingen als gevolg van de ligging
van grondwaterbeschermingsgebieden.
In het geval Gedeputeerde Staten maatwerk moeten leveren en mogelijk van de CROW-publicaties
moeten afwijken, zullen zij wel zo veel als mogelijk de CROW-publicaties in acht nemen.
De Nederlandse rechtspraak heeft deze beleidskeuze herhaaldelijk onderschreven. Daarbij
geldt tevens dat Nederlandse wegbeheerders een ruime mate van beleidsvrijheid genieten,
mits zij hun keuzes goed motiveren. Het expliciet in deze beleidsregel opnemen dat
Gedeputeerde Staten, mits gemotiveerd, kunnen afwijken van de CROW-publicaties, of
überhaupt het bepaalde in deze beleidsregel, is niet nodig omdat in artikel 4:84 van
de Algemene wet bestuursrecht reeds geregeld is dat het door een bestuursorgaan afwijken
van een beleidsregel mogelijk is. Dit is bekend als de inherente afwijkingsbevoegdheid.
Het CROW vernieuwt en actualiseert haar richtlijnen, handboeken en publicaties regelmatig.
Gedeputeerde Staten volgen in beginsel de actuele publicaties van het CROW.
Artikel 2.2Algemene uitgangspunten eigendom en onderhoud
Eerste lid
Op grond artikel 158, derde lid van de Provinciewet en in het bijzonder artikel 15
van de Wegenwet moet de provincie haar eigendommen, waaronder de wegen, onderhouden.
Die plicht is niet overdraagbaar of onder verantwoordelijkheid van een ander te brengen.
Een ander mag wel namens de provincie Noord-Brabant onderhoud uitvoeren, de provincie
blijft echter verantwoordelijk en aansprakelijk. Datzelfde geldt voor het rijk en
de gemeente.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het voor het onderhouden en goed functioneren
van een provinciale weg het van belang is dat eigendomsgrenzen zo logisch mogelijk
gekozen worden. De gekozen uitgangspunten leiden daartoe en bieden een basis om door
de jaren heen in de praktijk ontstane onjuistheden te herstellen door overhoeken af
te stoten of terug te vorderen, zonder provinciale toestemming in gebruik of in bezit
genomen gronden terug te vorderen en eigendomsgrenzen met andere wegbeheerders te
corrigeren. De uitgangspunten bieden tot slot duidelijkheid voor het ontwerp en de
voorbereiding van een infraproject en voorkomen onduidelijkheden in de onderhoudspraktijk
na oplevering van een infraproject. Gebruikmaking van deze uitgangspunten reeds tijdens
de voorbereiding op infraprojecten maakt dat werkafspraken met andere partijen over
het dagelijks onderhoud voortaan in de meeste gevallen overbodig zijn.
Voor het kiezen van logische eigendomsgrenzen houden Gedeputeerde Staten zo veel mogelijk
zichtbare geometrische lijnen aan, zoals een haag, een raster, de overgang van het
soort wegverharding, de insteek van een sloot of de stopstreep bij een verkeersregelinstallatie.
Hieruit volgt dat de provincie binnen de bebouwde kom idealiter eigenaar is van een
provinciale weg gelegen tussen de particuliere erfgrenzen, exclusief de voetpaden.
De uitgangspunten zijn niet uitsluitend van belang voor het onderhoud van provinciale
wegen. Gedeputeerde Staten houden deze uitgangspunten ook aan bij het verwerven of
afstoten van gronden in verband met het ontwerp en de aanleg van nieuwe provinciale
wegen. Ook bij reconstructies van bestaande wegen, zodat de bestaande wegsituatie
in overeenstemming kan worden gebracht met de gewenste eigendomssituatie in relatie
tot het goed kunnen uitvoeren van zorgplicht voor een provinciale weg. Dit betekent
overigens niet dat een infraproject pas kan worden opgeleverd als de overdracht alle
eigendommen via de notaris zijn afgehandeld, doch er bestaat wel een verregaande inspanningsverplichting
om dergelijke grondtransacties binnen een infraproject af te ronden. Deze werkwijze
is erop gericht om correcties in het eigendom na afronding van een infraproject zo
veel mogelijk te voorkomen dan wel te minimaliseren.
Tweede lid
Een veilig, samenhangend, robuust, betrouwbaar, schoon, stil en gezond mobiliteitssysteem
dat bijdraagt aan een concurrerende en duurzame economie en mensen in staat stelt
mee te doen aan de samenleving en zo bijdraagt aan de brede welvaart van Brabant is
de ambitie voor 2030, aldus het door Provinciale Staten vastgestelde Beleidskader
mobiliteit. Oftewel, met het onderhouden van het provinciaal wegennet voeren Gedeputeerde
Staten niet alleen een wettelijke taak uit. Zij dienen daarmee tevens bij te dragen
aan de ambities die Provinciale Staten in voornoemd beleidskader hebben gesteld. Deze
beleidsregel stelt vast dat Gedeputeerde Staten haar wegen onderhouden met de bedoeling
dat er geen sprake is van kapitaalsvernietiging en van verkeersonveiligheid. Een basis
onderhoudsniveau daarvoor volstaat.
Het basis onderhoudsniveau houdt in dat de technische staat van een provinciale weg
en daartoe behorende verkeersvoorzieningen voldoende op orde is. Dat geldt ook voor
het beeld van de weg buiten, de beeldkwaliteit. Op onderdelen van het provinciale
areaal kunnen schadebeelden voorkomen, zoals slijtage aan verharding van wegen of
fietspaden. Immers, een weg slijt na aanleg of reconstructie ervan door het gebruik
ervan. Dit normale gebruik mag echter niet leiden tot onveilige situaties voor de
weggebruiker en daarom is het onderhoudsregime zo goed mogelijk op het tijdig daarop
reageren afgestemd. De kans op ongevallen als gevolg van de kwaliteit van een provinciale
weg is daarom klein en de doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid blijven
hierdoor beschermd. De wijze waarop Gedeputeerde Staten het onderhoud van haar wegen
uitvoeren en welke uitvoeringskeuzes daarbij gemaakt kunnen worden, hebben zij vastgelegd
in een uitvoeringsagenda (thans bekend als Kwaliteit (Onderhoud) Provinciale Infrastructuur).
Uit het Windmill-arrest van de Hoge Raad (HR 26 januari 1990, NJ 1991, 393) vloeit
kort samengevat voort dat de overheid moet kiezen voor de publiekrechtelijke weg wanneer
het gebruik van de privaatrechtelijke bevoegdheden de publiekrechtelijke regeling
op onaanvaardbare wijze doorkruist. Op grond van de Omgevingsverordening Noord-Brabant
hebben Gedeputeerde Staten in de vorm van een vergunningstelsel een publiekrechtelijk
instrument beschikbaar om werkzaamheden van andere wegbeheerders op een provinciale
weg te kunnen toestaan. In het verleden hebben Gedeputeerde Staten de werkafspraken
met andere wegbeheerders over het onderhoud en daarmee gepaard gaande financiële verrekeningen
echter vastgelegd in overeenkomsten, de zogeheten Regelingen Beheer en Onderhoud (RBO).
Met de vaststelling van de uitgangspunten in deze beleidsregel hebben Gedeputeerde
Staten voornoemde werkwijze verlaten. Zij sluiten geen nieuwe RBO’s meer en zeggen
de geldende in overleg met de betrokken wegbeheerders op. Het plaatsen en hebben van
een weg of kunstwerk als opstal op de grond van een derde en vice versa blijven Gedeputeerde
Staten wel regelen met een privaatrechtelijk instrument; het recht van opstal.
Zijwegen, uitwegen, fietspaden en dergelijke van een andere wegbeheerder, alsmede
tot de weg van een andere wegbeheerder behorende voorzieningen, die een provinciale
weg kruisen of in een provinciale weg aanwezig moeten zijn, inclusief een afwateringssysteem
met kolken en goten, liggen met een opstalrecht in provinciaal eigendom. Het onderhoud
dat de andere wegbeheerder daaraan moet uitvoeren, regelen Gedeputeerde Staten in
een omgevingsvergunning voor de andere wegbeheerder.
Het verrekenen van kosten brengt in verhouding te veel administratieve lasten met
zich mee, zowel voor de provincie Noord-Brabant als voor de andere wegbeheerders.
Gedeputeerde Staten verlangen of betalen daarom geen vergoedingen voor het door of
namens een andere wegbeheerder uitvoeren van onderhoud.
Derde lid
Voorbeelden van uitvoeringsdocumenten waarin Gedeputeerde Staten vastleggen hoe zij
deze beleidsregel, of onderdelen daarvan, uitvoeren zijn de nota Kwaliteit (onderhoud)
provinciale wegen, beheerplannen voor kunstwerken, groenstructuurplannen, een gladheidsbestrijdingsplan
en werkinstructies.
Artikel 2.3 Uitgangspunten zijwegen en uitwegen
Onderdeel a
Een gegronde reden om af te wijken is als de grens tussen de soorten wegverharding
ver een zijweg in ligt. In dat geval wordt de grens achter de druppel, of indien geen
druppel aanwezig, achter de stopstreep of aanwezige haaientanden gelegd.
Onderdeel d, onder 2e
Binnen de bebouwde kom is een gemeente de eigenaar van en onderhoudt het vuilwaterafvoersysteem,
omdat zij zelf verantwoordelijk is voor dit gemeentelijke rioleringsstelsel.
Onderdeel e
Om dit uitgangspunt op een logische wijze in de praktijk te brengen, wordt vanaf de
achterkant druppel in de meeste gevallen een rechte lijn getrokken naar de grens in
de bermen.
Onderdeel g
De provincie is eigenaar van de zijwegaansluiting, op- en afritten en uitwegen van
een provinciale weg. De aansluiting wordt op basis van een omgevingsvergunning geregeld.
Figuur: Provinciale wegen met parallel gelegen fietspaden die gemeentelijke wegen
kruisen met een rotonde
Figuur: Provinciale wegen die gemeentelijke wegen kruisen met een gelijkvloerse kruising
Figuur: Uitritten van particuliere percelen naar een provinciale weg
Artikel 2.4Uitgangspunten fietspaden en parallelwegen
Onderdeel c
Binnen de bebouwde kom kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken als de erfgrens
van het naastgelegen perceel daartoe aanleiding geeft.
Artikel 2.5Uitgangspunten voetpaden
Onderdeel b
Het uitgangspunt is dat binnen de bebouwde kom voetpaden van de gemeente zijn. Dit
is van oudsher het geval. Omdat de inrichting van een bebouwde kom per dorp of stad
van elkaar verschilt, leveren Gedeputeerde Staten zo nodig en in overleg met de gemeente
maatwerk.
Artikel 2.7Uitgangspunten kunstwerken
Onderdeel a
Voor het functioneren van een provinciale weg is het mede van belang dat de in die
weg aanwezige kunstwerken, van bruggen en viaducten tot de kleinste faunaduikers,
goed onderhouden zijn. Immers, kunstwerken zijn essentiële onderdelen van een weg.
De provincie wil daarom alle kunstwerken in een provinciale weg in eigendom hebben
en zelf onderhouden, ongeacht de aard of functie van het kunstwerk. Gedeputeerde Staten
streven naar minimaal ambitieniveau B als bedoeld in NEN 2767-4 hetgeen binnen de
NEN-systematiek correspondeert met een conditiescore 3 (geen nieuwbouw, beperkte onderhoudsschade
of onderhoudsbehoefte), omdat dit het beste past bij het onderhoudsniveau dat Gedeputeerde
Staten op grond van de relevante CROW-publicaties aanhouden voor de rest van de provinciale
infrastructuur.
Onderdeel b
Voor het goed kunnen onderhouden van een geluidsscherm is in beginsel een strook van
3,00 meter aan weerszijden aan fysieke ruimte nodig. Het in eigendom hebben van die
grond is echter niet wenselijk. Voor het onderhoud van de geluidsschermen kunnen Gedeputeerde
Staten op grond van artikel 5:56 van het Burgerlijk Wetboek via de aangrenzende grond
onderhoud uitvoeren.
Onderdeel c
Gedeputeerde Staten onderhouden de constructie van haar kunstwerken zelf, inclusief
de overgangsconstructies en tot de betonconstructie behorende fundering, voegovergangen,
duikers, de geleiderail- en of leunconstructies en de voorzettingen daarvan in de
bermen. Gedeputeerde Staten zorgen eveneens voor het verwijderen van graffiti, het
schoonhouden van de wanden en het onderhouden van verlichting.
Het dagelijks onderhoud aan een weg van een andere wegbeheerder die op een provinciaal
kunstwerk ligt, voert de andere wegbeheerder zelf uit. Een voorbeeld is het reinigen
van kolken.
Artikel 2.8Uitgangspunten bermen
Onderdeel a
De provincie is eigenaar van de beplanting in een provinciale weg. De beplanting staat
hoofdzakelijk in de bermen en op middenterreinen van rotondes. Gedeputeerde Staten
onderhouden de provinciale beplanting, kruidachtige vegetatie en bomen zelf, met uitzondering
van gevallen waarin een (voor)pootrecht geldt. In beginsel geldt dan dat de eigenaar
van de bomen waarop het v(voor)pootrecht rust, de beplanting zelf onderhoudt (zie
ook: ECLI:NL:RBOBR:2017:6230). Gedeputeerde Staten kunnen in overleg met de eigenaar
van de beplanting waarop het (voor)pootrecht rust andere afspraken maken, bijvoorbeeld
dat zij in het belang van onder andere de verkeersveiligheid de beplanting onderhouden
namens de eigenaar.
Een uitzondering is het onderhoud aan het door een gemeente ingericht middenterrein
van een provinciale rotonde met een groeninrichting. In een omgevingsvergunning voor
zo’n alternatieve groeninrichting verbinden Gedeputeerde Staten het voorschrift dat
de vergunninghouder onderhoudt.
Onderdelen b en c
De provincie is ook eigenaar van en onderhoudt provinciale faunavoorzieningen, zoals
rasters, poorten en duikers. Het komt voor dat een faunavoorziening geheel of gedeeltelijk
op een naburig perceel geplaats zijn en het niet logisch is om dat deel van het naburige
perceel te verwerven. In dat geval regelen Gedeputeerde Staten het onderhoud met een
vergunning (andere wegbeheerder), dan wel een zakelijk recht (particuliere percelen).
In geval van een faunapoort kunnen aangrenzende grondeigenaren in overleg een sleutel
krijgen.
Artikel 2.9Uitgangspunten bushaltes
De provincie is eigenaar van een halteplaats in een provinciale weg en tot de halteplaats
behorende voorzieningen. Dat geldt ook voor de naar de halte leidende voet- en fietspaden,
zodat Gedeputeerde Staten deze op hetzelfde onderhoudsniveau kunnen houden als de
halteplaats.
Een haltebord moet worden geplaatst op grond van een verkeersbesluit. Abri’s, fietsenstallingen
en andere haltevoorzieningen plaatsen Gedeputeerde Staten in overleg met onder andere
de gemeente en de vervoerder en passend bij onder andere het aantal reizigers dat
van de halteplaats gebruik maakt.
Artikel 2.10Uitgangspunten openbare verlichting
Onderdeel a
Gedeputeerde Staten onderhouden openbare verlichting in provinciale wegen, inclusief
bijbehorende kasten en kabels, zelf. Voor het hebben liggen van inleidende kabels
in de grond van een andere wegbeheerder en het onderhouden ervan, vragen Gedeputeerde
Staten vergunning aan bij de betreffende wegbeheerder.
Onderdeel b
De provincie heeft een eigen netwerk om openbare verlichting aan te sluiten. Op dat
netwerk is geen openbare verlichting van anderen aangesloten. Indien de voor het aansluiten
van openbare verlichting van anderen geen andere mogelijkheid bestaat dan deze aan
te sluiten op het provinciale netwerk, draagt de provincie hun openbare verlichting
over.
Artikel 2.11Uitgangspunten verkeerregelinstallaties
Onderdelen a en b
Gedeputeerde Staten onderhouden haar verkeerregelinstallaties, inclusief bijbehorende
kasten en kabels, zelf. Voor het hebben liggen van inleidende kabels in de grond van
een andere wegbeheerder en het onderhouden ervan, vragen Gedeputeerde Staten vergunning
aan bij de betreffende wegbeheerder. Overeenkomstig het uitgangspunt over openbare
verlichting sluit de provincie verkeerregelinstallaties aan op een eigen netwerk.
Onderdelen c tot en met e
De instelling, of de regeling, van verkeersregelinstallaties die binnen elkaars invloedssfeer
liggen zijn op elkaar afgestemd. In het geval dat verkeersregelinstallaties op een
kruising staan of geplaatst worden waarop wegen van verschillende wegbeheerder zijn
aangesloten, komen Gedeputeerde Staten met de andere wegbeheerder(s) overeen wie eigenaar
wordt van de installaties en welke wegbeheerder de instelling van de installaties
beheert.
Gedeputeerde Staten komen met andere wegbeheerders die aansluiten op een provinciale
weg die geregeld is met een verkeersregelinstallatie overeen hoe zij de kosten verdelen
die gepaard gaan met de plaatsing of vervanging van een verkeersregelinstallatie en
het databeheer, zoals het internetabonnement, de dataopslag en de software. Alle wegbeheerders
die met een weg op een met verkeerslichten geregelde kruising aansluiten hebben immers
belang bij het beschermen van de verkeersveiligheid en doorstroming aldaar. Het is
een gezamenlijke verantwoordelijkheid en daarom is het niet meer dan redelijk dat
de partijen de kosten van de investering en het databeheer in gezamenlijkheid dragen.
In de lijn van de andere uitgangspunten voor het onderhoud van provinciale wegen,
verrekent de provincie de onderhouds- en de energiekosten van verkeersregelinstallaties
op grond van artikel 2.2, tweede lid, onder f niet.
Artikel 2.12Uitgangspunten geleiding, bebakening, hekwerken en afrastering
Voor een goed functioneren van een provinciale weg kan het in sommige gevallen noodzakelijk
zijn dat ook buiten een provinciale weg geleiding, bebakening, hekwerken of afrastering
aanwezig is. In geval van de aanwezigheid daarvan op de grond vragen Gedeputeerde
Staten zo nodig een vergunning aan of komen zij met de betreffende grondeigenaar een
recht van opstal overeen.
Artikel 2.13Uitgangspunten verkeersborden, verkeerstekens op het wegdek en overig wegmeubilair
en markeringen
Op grond van de wegenverkeerswetgeving is iedere wegbeheerder bevoegd om te besluiten
verkeerstekens op hun eigen wegen te plaatsen en niet op wegen van andere wegbeheerders.
Hieruit volgt dat de voor een provinciale weg noodzakelijke inleidende verkeerstekens
op een Rijks- of gemeentelijke weg het Rijk of de gemeente zelf de noodzakelijke verkeersbesluiten
moet nemen.
Artikel 2.14 Schouw en inspectie
Om de zorgplicht te kunnen uitvoeren en de daarmee gepaarde gaande verantwoordelijkheden
te kunnen dragen schouwen Gedeputeerde Staten haar wegen iedere week. Door te schouwen
verkrijgen zij inzicht in de toestand van haar wegen en daartoe behorende verkeersvoorzieningen,
de directe omgeving, de verkeerssituatie, het gedrag van weggebruikers, de staat van
bomen en bermen en de activiteiten die op en rondom de weg plaatsvinden. Gedeputeerde
Staten schouwen zowel regulier conform de wekelijkse planning, als incidenteel zoals
tijdens en na extreme weersomstandigheden, tijdens en na evenementen, tijdens en na
werkzaamheden van derden of na een melding van derden. Indien schouwresultaten daartoe
aanleiding geven, inspecteren Gedeputeerde Staten de weg gericht en nemen zij zo nodig
een maatregel die in het belang van de verkeersveiligheid, doorstroming of leefbaarheid
noodzakelijk is. Naast het beschermen en verbeteren van de verkeersveiligheid, doorstroming
en leefbaarheid, trachten Gedeputeerde Staten op deze wijze schades en daarmee gepaard
gaande risico- en schuldaansprakelijkheid te beperken. De weg moet immers aantoonbaar
voldoen aan de eisen die hieraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld
en de weggebruiker mag er in beginsel van uitgaan dat de weg in goede staat verkeert,
tenzij de nodige waarschuwingen hem tot extra voorzichtigheid dwingen. Tot slot draagt
het schouwen bij aan de zichtbaarheid van de provincie Noord-Brabant voor de burger.
Van het schouwen en inspecteren van de wegen houden Gedeputeerde Staten een administratie
aan waarin vastgelegd is wanneer zij hebben geschouwd en welke gebreken aan de weg
geconstateerd zijn. Zij leggen ook vast als zij geen bijzonderheden hebben geconstateerd.
Dit geldt ook voor gerichte inspecties.
Artikel 2.15Gladheidsbestrijding
Eerste lid
Veiligheid, doorstroming en bereikbaarheid moeten ook onder winterse omstandigheden
zoveel mogelijk worden gewaarborgd. Gedeputeerde Staten volgen daarom de Richtlijn
Organisatie en bestrijding van wintergladheid van het CROW. Voor de uitvoering van
de gladheidsbestrijding werken Gedeputeerde Staten vanuit verschillende steunpunten
in de provincie. Vijf daarvan zijn eigendom van de provincie Noord-Brabant (Eethen,
Helmond, Oud Gastel, Uden en Westerhoven). Gedeputeerde Staten werken ook zo veel
mogelijk samen met gemeenten en met Rijkswaterstaat, bijvoorbeeld door strooiroutes
logisch te combineren en bij de inkoop van strooizout en materiaal.
Tweede lid
In de winter van 2009/2010 hebben alle Nederlandse wegbeheerders te kampen gehad met
een tekort aan strooizout. Naast de gevolgen voor het verkeer (verminderde doorstroming,
risico op verkeersonveiligheid) leidde het tekort tot prijsverhogingen. Hierop heeft
Rijkswaterstraat besloten om voorraden aan te leggen ter grootte van de hoeveelheid
strooizout die in de winter 2009/2010 verbruikt is. Gedeputeerde Staten volgen sindsdien
deze lijn en hebben geen tekort van haar voorraad strooizout meer gehad.
Gedeputeerde Staten streven ernaar dat de dooimiddelen op de wegen zijn aangebracht
voordat het glad wordt (preventie). In een aantal gevallen, zoals bij ijzel en sneeuwval
moeten Gedeputeerde Staten ook tijdens of na deze weersomstandigheden strooien (curatief).
Het CROW geeft aan dat het nodig is om twee uur vast te stellen voor de duur van een
preventieve strooiactie. Gedeputeerde Staten wijken daarvan af door 2,5 uur te hanteren.
De redenen hiervoor zijn zij hierdoor meer tijd kan gebruiken om langere strooiroutes
te rijden met als gevolg dat minder materieel nodig is en de kosten dalen. Uit meer
dan 10 jaar ervaring met deze keuze is gebleken dat dit niet geleid heeft tot onnodig
gestarte strooiacties. Deze keuze past binnen de bandbreedte van die Rijkswaterstaat
en andere wegbeheerders hanteren (2 uur tot 4 uur).
Om de effecten van het strooien op het milieu te beperken, hanteren Gedeputeerde Staten
de methode natstrooien. Op deze manier, alsmede door hetzelfde strooizout voor al
haar wegen ongeacht het materiaal van het wegdek te gebruiken, kunnen Gedeputeerde
Staten met minder zout de wegen toch voldoende stroef houden. Daarnaast zorgt de toevoeging
van een natte component aan het wegenzout dat het zout minder verwaait en zich sneller
hecht aan het wegdek. Dit betekent bovendien een flinke reductie in het gebruik van
wegenzout.
Artikel 2.16 Incident management
Voor een veilige en vlotte doorstroming van het verkeer op alle wegen in Brabant werken
GS samen met onder andere collega-wegbeheerders en de Verkeerscentrale Zuid-Nederland
van Rijkswaterstaat. Vanuit deze centrale vindt een gecoördineerde inzet van operationeel
verkeersmanagement plaats op alle wegen van genoemde partners. Verkeersmanagement
is het doelgericht beïnvloeden van verkeersstromen met als doel een optimale verkeersafwikkeling
uit oogpunt van maximale doorstroming, minimale milieuhinder of zo groot mogelijke
verkeersveiligheid. Voorbeelden van samenwerking op het gebied van verkeersmanagement
zijn het sturen en geleiden van verkeer tijdens reguliere situaties, wegwerkzaamheden
en evenementen, het bewaken en voorspellen van de verkeersituatie op het regionale
wegennet, het gecoördineerd aansturen van verkeerssystemen en regelscenario’s en het
zo snel mogelijk afhandelen pechgevallen of incidenten (incident management).
Incident Management wordt toegepast om de weg zo snel mogelijk nadat een incident
heeft plaatsgevonden voor het verkeer vrij te maken, met inachtneming van de verkeersveiligheid,
de behartiging van belangen van mogelijke slachtoffers en beheersing van de ontstane
schade. Incidenten zijn gebeurtenissen die de capaciteit van de weg nadelig kunnen
beïnvloeden en als zodanig de doorstroming van het verkeer kunnen belemmeren, zoals
ongevallen, pechgevallen of afgevallen ladingen.
Voor een eenduidige werkwijze hebben de samenwerkende partners zich geconformeerd
aan de Beleidsregels incident management Rijkswaterstaat en de Richtlijn eerste veiligheidsmaatregelen
bij verkeersincidenten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, in het
dagelijks taalgebruik bekend als de REVI. Om een weg in het systeem van Incident Management
onder te brengen moet de weg voldoen aan de Richtsnoer bepaling IM-wegen op het OWN.
Artikel 2.17Kostenverdeling infraprojecten
Bij het voorbereiden en uitvoeren van infraprojecten zijn vaak meerdere collega-wegbeheerders
betrokken. Voorbeelden zijn het aansluiten van gemeentelijke wegen op provinciale
wegen en provinciale wegen op rijkswegen, het aanleggen van een provinciale randweg
met als gevolg dat de oude provinciale weg binnen de bebouwde kom kan worden overgedragen
naar een gemeente of het gezamenlijk vervangen van een kruispunt voor een rotonde.
Hoewel alle wegbeheerders dezelfde wettelijke taak uitvoeren, namelijk het onderhouden
van haar wegen en het beschermen en verbeteren van de verkeersveiligheid en doorstroming,
heeft iedere wegbeheerder wel eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor haar
eigen wegen en niet voor die van een andere wegbeheerder. Een provinciaal infraproject
kan betekenen dat de verkeersveiligheid en doorstroming voor de aansluitende wegen
van een andere wegbeheerder ook verbetert. In zo’n geval zijn Gedeputeerde Staten
van mening dat niet alleen de baten maar ook de kosten van het infraproject eerlijk
verdeeld kunnen worden tussen de betrokken wegbeheerders. Voor de kostenverdeling
van dit soort infraprojecten hanteren Gedeputeerde Staten hanteren sinds de inwerkingtreding
van de Wet herverdeling wegenbeheer in werking in 1993 de in Noord-Brabant sindsdien
breed geaccepteerde wegvakkentheorie en veroorzakerprincipe.
Indien bijvoorbeeld een kruispunt van een gemeentelijke weg en een provinciale weg
op initiatief van de provincie gewijzigd wordt in een rotonde, dan streven Gedeputeerde
Staten ernaar om met de betreffende gemeente de kosten gelijk te verdelen. Zou op
deze rotonde één gemeentelijke weg worden ontsloten en drie provinciale, dan komt
de verdeling van kosten naar verwachting uit op 25% gemeente en 75% provincie.
De praktijk leert dat voor het verdelen van de kosten ook vaak maatwerk nodig is,
omdat meestal ook andere belangen bij de onderhandeling over de kostenverdeling een
rol kunnen spelen. Bijvoorbeeld, daar waar een provinciale weg aansluit op een rijksweg
met op- en afritten, dan beschouwen Gedeputeerde Staten de aansluitpunten van de op-
en afritten op een provinciale weg als afzonderlijke kruispunten waarop de wegvakkentheorie
wordt toegepast. De op- en afrit van de rijksweg worden daarbij als afzonderlijke
wegvakken beschouwd voor de kostenverdeling. Dit leidt tot de meest eerlijke kostenverdeling.
In het geval Gedeputeerde Staten in overleg met de andere wegbeheerder geen overeenstemming
krijgt over de kostenverdeling van het infraproject, dan zullen Gedeputeerde Staten
de verdere voorbereiding van het infraproject opschorten, zolang als de onderhoudstoestand
of de verkeersveiligheid dit redelijkerwijs toelaten.
Artikel 2.18 Kostenverdeling wijziging van eigendom
Eerste lid
De aanleiding van een wijziging in het eigendom kan velerlei zijn. De provincie probeert
een provinciaal wegennet in Noord-Brabant samen te stellen dat past bij de wettelijke
taken en de mobiliteitsambities van de provincie Noord-Brabant. Als gevolg daarvan
kunnen bepaalde wegen overbodig worden, met als gevolg dat Gedeputeerde Staten een
gewenste overdracht of overname bespreekt met de betrokken gemeente. Andere voorbeelden
zijn de aanleg van een provinciale randweg om een dorp of stad of een gemeentelijke
wijziging van de bebouwde kom. Aangezien provinciale wegen in beginsel overgaan in
gemeentelijke bij de grens van een bebouwde kom, draagt de provincie in zo’n geval
het overbodige deel van haar weg over.
Uit een wijziging van het eigendom van een weg volgt op grond van het bepaalde in
de Wegenwet dat in beginsel ook de onderhoudsverplichting wijzigt en komt te rusten
op de nieuwe eigenaar.
Als een overheidslichaam een onroerende zaak verkoopt moet dit met inachtneming van
de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in casu het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe
moet een selectieprocedure worden doorlopen, tenzij er sprake is van één serieuze
gegadigde. De aanleg van de weg is een wettelijke taak. Echter, de Hoge Raad heeft
in het Didam-arrest hierop geen uitzondering op gemaakt, hetgeen betekent dat het
Didam-arrest onverkort van toepassing is en dat potentiële verkoop bijvoorbeeld moet
worden gepubliceerd in het provinciaal blad zodat anderen daarop kunnen inspreken.
Tweede en derde lid
Indien het eigendom van een weg of een deel ervan tussen overheden onderling van eigendom
wijzigt, kan overdracht plaatsvinden voor een symbolisch bedrag. Is echter reeds bekend
dat binnen een afzienbare periode de functie van de grond wijzigt met als gevolg dat
deze meer waard wordt, dan hanteren Gedeputeerde Staten een marktconforme prijs.
Vierde tot en met zevende lid
De hoogte van de afkoopsom bepalen de partijen in onderling overleg. Aspecten die
hierbij aan de orde komen zijn wanneer en welk onderhoud nodig is, welke maatregelen
nodig zijn voor een duurzaam veilige herinrichting van de weg, wie het herinrichtingsplan
maakt en of er sprake is van toepassing van de wegvakkentheorie of het veroorzakersprincipe.
In 1998 hebben het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen voor deze materie een
richtlijn inzake de overdracht van wegen na de effectuering van de Wet herverdeling
wegenbeheer 1993 opgesteld, waarin voornoemde aspecten aan bod komen, als ook dat
de provincie geen afkoopsom voor toekomstig onderhoud betaalt. Hoewel deze richtlijn
nooit formeel is vastgesteld, hanteren de meeste wegbeheerders deze wel om in onderling
overleg een voor de betrokken overheden acceptabele afkoopsom te bepalen.
Artikel 2.19Kostenverdeling overdracht overhoek
Eerste en tweede lid
Gedeputeerde Staten hebben de grond die voor het functioneren van een provinciale
weg nodig is in eigendom en onderhoudt deze. Een overhoek is een stuk behorend bij
een provinciale weg dat niet meer nodig is en in bijna alle gevallen grenst aan een
particulier perceel. Gedeputeerde Staten kunnen dergelijke gronden overdragen. Voor
de verdeling van de daarmee gepaard gaande kosten kunnen Gedeputeerde Staten op grond
van de door Provinciale Staten vastgestelde Nota grondbeleid en het daarbij behorende
Handboek aan- en verkoop en beheer vastgoed maatwerk toepassen in overleg met de overnemende
partij. Het uitgangspunt is; altijd openbaar en marktconform.
Derde lid
Aan de overdracht van het eigendom van een overhoek kunnen kosten verbonden zijn,
zoals kosten van het Kadaster en kosten van de werkzaamheden die de notaris moet verrichten.
De private partij die de grond overneemt van de provincie neemt deze kosten voor eigen
rekening.
Paragraaf 3Fietspaden
De toelichting van de paragrafen 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing voor de
fietspaden die onderdeel zijn van een provinciale weg.
Paragraaf 4Kunstwerken
Op plekken waar provinciale wegen kruisen met wegen van andere overheden, maken de
betrokken overheden gezamenlijk de afweging op welke manier een kruising moet worden
vormgegeven en ingericht. Dit kan bijvoorbeeld met een brug of viaduct, een rotonde
of een kruising met een verkeersregelinstallatie. De keuze voor de technische inrichting
van een kruising volgt normaliter op basis van een naar aanleiding van een geformuleerde
probleemstelling daartoe gehouden planstudie. De oplossing voor de vormgeving van
de kruising is niet alleen afhankelijk van het verkeersprobleem op de betreffende
locatie. Ook andere aspecten zoals de omgeving, natuuraspecten en de ondergrond zijn
van belang voor de keuze. Dit geldt ook voor kunstwerken in de vorm van bijvoorbeeld
faunapassages. Gedeputeerde Staten leggen daarom op voorhand geen beleidsmatige voorkeur
over de inrichting van een kruising vast. Omdat Gedeputeerde Staten kunstwerken zien
als cruciale assets binnen het provinciale wegennetwerk, vinden zij het wel van belang
om beleidskeuzes te maken over hoe zij met haar kunstwerken omgaan.
Artikel 4.1Begripsbepaling specifiek
CROW-CUR
Sinds januari 2018 heeft het CROW een aantal projecten en producten van SBRCURnet
overgenomen op het gebied van beton, civieltechnische constructies, ondergrond en
geotechniek en waterbouw. Richtlijnen over voornoemde onderwerpen worden onder de
vlag van CROW-CUR uitgebracht. SBRCURnet is een voormalig Nederlands kennisinstituut
op het gebied van de bouw en gebouwinstallaties gevestigd in Rotterdam en later in
Delft.
Artikel 4.2Onderhoud
Het ambitieniveau B als bedoeld in NEN2767-4 komt overeen met het onderhoudsniveau
dat Gedeputeerde Staten op basis van de CROW-publicaties voor een provinciale weg
volgen en is te betitelen als; redelijk, met mogelijk beperkte onderhoudsschade of
onderhoudsbehoefte.
Paragraaf 5Bermen en groen
Op grond artikel 158, derde lid van de Provinciewet en in het bijzonder artikel 15
van de Wegenwet moet de provincie haar eigendommen, waaronder de wegen, onderhouden.
Bermen en daarin aanwezig groen zijn onderdeel van een provinciale weg.
Artikel 5.1Begripsbepaling specifiek
Visual Tree Assessment-systematiek: Gedeputeerde Staten hanteren deze systematiek
om bomen periodiek te controleren op gebreken die kunnen leiden tot breuk, met als
doel te voldoen aan het uitvoeren van onderhoud aan haar eigendom en het voorkomen
van schade aan derden. In Nederland wordt de systematiek ook wel de visuele boomveiligheidscontrole
genoemd.
Artikel 5.3Inrichting, onderhoud en inspectie
Eerste lid
Op basis van de CROW-kennismodule Alles over wegbermen kiezen Gedeputeerde Staten
ervoor om de biodiversiteit van haar bermen te beschermen en te verbeteren. Gedeputeerde
Staten streven al meer dan 20 jaar naar een zo groot mogelijke biodiversiteit en in
het bijzonder voor haar wegbermen. Zij voeren daartoe ecologisch bermbeheer uit, waarbij
Gedeputeerde Staten naast de belangen die zij als wegbeheerder bij de keuzes voor
inrichting en onderhoud van haar wegen moeten beschermen ook rekening houden met natuurwaarden
en de ecologische functies van bermen. Voorbeelden van maatregelen die passen bij
ecologisch bermbeheer zijn de bodem te verschralen door het afvoeren van maaisel,
groen in de berm de kans geven zich te ontwikkelen door schrale, arme gronden een
keer te maaien (najaar) en zwaardere, rijke gronden twee keer per jaar maaien (voorjaar
en najaar), geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken, te kiezen voor aanplant die in
het gebied thuishoort en past bij de grondsoort en het klimaat.
Soms is het voor Gedeputeerde Staten niet mogelijk om ecologisch bermbeheer in optima
forma toe te passen en moeten zij keuzes maken. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging.
Omdat de flora en fauna in bermen langs provinciale wegen veel van elkaar verschillen
en de weginrichting niet overal hetzelfde kan zijn, leveren Gedeputeerde Staten vooral
maatwerk waarbij zij voornoemde kennismodule en andere CROW-publicaties over inrichting
en onderhoud van wegen als uitgangspunt hanteren.
Tweede lid
Binnen de VTA-systematiek controleren Gedeputeerde Staten het provinciale bomenbestand
jaarlijks en voeren zij minimaal eenmaal per drie jaar een VTA voor het volledige
areaal van bomen uit. De maatregelen die op grond van de controles noodzakelijk zijn,
voeren Gedeputeerde Staten aansluitend uit. De VTA-resultaten en de uitgevoerde maatregelen
leggen zij administratief vast. Bomen en het overige groen zijn ook onderdeel van
de schouw als bedoeld in artikel 2.3.
De zorgplicht voor bomen strekt niet zover dat Gedeputeerde Staten de provinciale
bomen ook aan een reguliere inwendige controle moeten onderwerpen, indien er geen
uiterlijke kenmerken zijn die daartoe aanleiding geven. Zulks wordt bevestigd in een
uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 20 januari 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:44,
rechtsoverwegingen 3.5 tot en met 3.7).
Paragraaf 6Elektrische installaties
Artikel 6.1Begripsbepalingen specifiek
elektrische installaties
Voorbeelden van elektrische installaties zijn openbare verlichting, verkeersregelinstallaties,
pompen in kunstwerken en elektrische informatiepanelen, alle inclusief de kast, voeding
en bekabeling.
Handboek verkeerslichtenregelingen: Het Handboek verkeerslichtenregelingen van het
CROW is laatstelijk in 2022 vernieuwd. Gedeputeerde Staten volgen altijd de meest
actuele publicaties van het CROW, zo ook in dit geval.
Artikel 6.3Openbare verlichting
Eerste en tweede lid
Aan het plaatsen van openbare verlichting gaat een integrale belangenafweging vooraf.
Voorop staat daarbij de afwegingen die Gedeputeerde Staten maken als wettelijk verantwoordelijk
en bevoegd gezag van een provinciale weg. In dat kader plaatsen Gedeputeerde Staten
alleen openbare verlichting op haar wegen en fietspaden wanneer zij dat in verband
met de verkeersveiligheid noodzakelijk achten, zoals bij rotondes, kruisingen, beslispunten
en sommige bochten. Dat betekent dat zij op haar wegen met een (nagenoeg) recht verloop
geen verlichting plaatsen. Dat geldt ook voor fietspaden. Gedeputeerde Staten plaatsen
ook geen verlichting op fietspaden als niet ook de hoofdrijbaan van een provinciale
weg verlicht is. Zouden Gedeputeerde Staten dat wel doen, dan kan het risico bestaat
dat het verkeer op de hoofdrijbaan zich oriënteert op de verlichting van het fietspad,
in plaats van op het verloop van de onverlichte hoofdrijbaan. Dit willen zij voorkomen.
De zichtbaarheid van fietspaden benadrukken Gedeputeerde Staten wel met zogeheten
retroreflecterende belijning. Deze beleidskeuzes passen niet alleen bij de uitvoering
van de wettelijke zorgplicht voor een provinciale weg. Ze passen ook bij de inhoud
van het Energie-akkoord waaraan de meeste overheden vanwege de noodzaak tot energiebesparing
en -zuinigheid zich in het verleden hebben geconformeerd.
Het plaatsen van openbare verlichting kan in sommige gevallen verstoringen voor flora
of fauna tot gevolg hebben, bijvoorbeeld wanneer een weg of fietspad in of naast een
natuurgebied ligt. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Noord-Brabant
biedt bescherming tegen verstoringen, hetgeen betekent dat in bepaalde gevallen de
plaatsing van openbare verlichting in de weg kan staan.
Gelet op het bovenstaande zijn Gedeputeerde Staten van mening dat er geen ruimte over
is om openbare verlichting die louter een sociaal veiligheidsdoel dient te plaatsen
op haar wegen, dan wel aan derden toe te staan. Het is bovendien niet de taak van
Gedeputeerde Staten zich op die manier in te zetten ter verbetering van de sociale
veiligheid. Dat is een taak van gemeenten in het kader van hun eigen portefeuille
openbare veiligheid.
Derde lid
De hoogte van het aantal branduren hebben Gedeputeerde Staten gekozen uit overwegingen
van duurzaamheid en energiezuinigheid.
Artikel 6.4 Verkeersregelinstallaties
Op plekken waar provinciale wegen kruisen met wegen van andere overheden, maken de
betrokken overheden gezamenlijk de afweging op welke manier een kruising moet worden
vormgegeven en ingericht. Net als bij kunstwerken geldt ook voor de plaatsing van
een verkeersregelinstallatie dat dit het resultaat is van een daartoe gehouden planstudie.
Omdat Gedeputeerde Staten verkeersregelinstallaties zien als cruciale assets binnen
het provinciale wegennetwerk, vinden zij het wel van belang om beleidskeuzes te maken
over hoe zij met haar verkeersregelinstallaties omgaan. Het aansluiten bij de in dit
artikel genoemde richtlijnen en NEN-normen volstaat daarvoor.
Paragraaf 7Bushaltes
Artikel 7.1 Begripsbepalingen specifiek
bushalte
Het CROW hanteert in haar publicaties veelal het begrip halteplaats. Daarmee doelt
het CROW niet alleen op de halte die is aangeduid met het bord L3b, maar tevens op
de voorzieningen die bij de halte aanwezig zijn. Op grond van de geldende wegenverkeerswetgeving
is de term bushalte echter de juiste. Bij een bushalte mogen bestuurders van voertuigen
hun passagiers laten in- en uitstappen. Dat geldt niet alleen voor bestuurders van
bussen van openbaar vervoersdiensten, maar op grond van artikel 23 van het RVV 1990
voor alle bestuurders van voertuigen. Voor het plaatsen van het bord L3b is op grond
van artikel 12, onderdeel a, onder II een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15
van de Wegenverkeerswet 1994 vereist.
Artikel 7.2Publicaties
Gedeputeerde Staten volgen zoals te doen gebruikelijk de CROW-publicaties. Voor openbaar
vervoer heeft het CROW alle publicaties in een online kennismodule opgenomen. Gedeputeerde
Staten kunnen naar gelang de locatie, beschikbare ruimte of andere omstandigheden
maatwerk leveren.
Artikel 7.3Voorzieningenniveau
Gedeputeerde Staten hebben, aanvullend op de kennismodule openbaar vervoer van het
CROW, keuzes gemaakt over het minimale voorzieningenniveau voor provinciale bushaltes.
Hierbij hebben Gedeputeerde Staten gekozen voor een indeling in categorieën bushaltes,
waarbij enkele categorieën specifiek passend zijn bij het Noord-Brabantse systeem
van het openbaar vervoer. Deze specifieke categorieën wijken civieltechnisch af de
CROW-publicaties, omdat deze bushaltes ook door andere voertuigen dan standaard lijnbussen
aangedaan worden. Hoewel de afwijkingen minimaal zijn, hechten Gedeputeerde Staten
eraan hierin inzicht te geven.
De bijlage bij dit artikel geeft inzicht in het voort voorzieningen per haltecategorie.
Het aantal voorzieningen bij een bushalte is afhankelijk van het aantal gebruikers
van het openbaar vervoer dat van de bushalte gebruik maakt. Een bushalte heeft wel
een aantal minimale voorzieningen. Een afvalbak is bijvoorbeeld altijd aanwezig, maar
een groot reis-- en informatiebord wordt alleen in haltes met een abri opgehangen.
Gedeputeerde Staten streven ernaar om de fietsparkeerplaatsen bij een bushalte uit
te voeren met fietsaanleunbeugels. Aan zo’n beugel kunnen in beginsel twee fietsen
parkeren.
Paragraaf 8Bewegwijzering, strokenborden en bijzondere aanduidingen
De artikelen 152 tot en met 157 van de Wegenverkeerswet 1994 bepalen dat de kosten
voor het plaatsen en verwijderen van verkeerstekens (waaronder verkeersborden) voor
rekening van de wegbeheerder komen. Er zijn enkele uitzonderingen, maar die zijn niet
relevant voor deze beleidsregel. Aangezien Gedeputeerde Staten alleen de strokenborden
en bijzondere aanduidingen plaatsen die van belang zijn voor de verkeersveiligheid
of doorstroming, onderhouden Gedeputeerde Staten deze borden zelf en voor eigen rekening.
Voor het niveau van onderhoud geldt geen uitzondering ten opzichte van het onderhoudsniveau
B, zoals vastgesteld in artikel 2.2.
Uit artikel 153a van de Wegenverkeerswet 1994 volgt dat de Nationale bewegwijzeringsdienst
(NBd) de kosten voor de uitvoering van haar wettelijke taken, het tot stand brengen
en het vaststellen van ontwerpen voor bewegwijzering, bij de wegbeheerder in rekening
brengt. Gedeputeerde Staten onderhouden de bewegwijzering zelf, voor eigen rekening.
Artikel 8.3 Bewegwijzering
Tijdens de uitvoering van de provinciale zorgplicht voor wegen kunnen Gedeputeerde
Staten verkeerstekens als bedoeld in artikel 3 van het Besluit administratieve bepalingen
inzake het wegverkeer (BABW) op een provinciale weg plaatsen. Dit betreffen verkeersborden,
verkeerslichten en verkeerstekens. Voor verkeersborden bepaalt artikel 4 BABW het
volgende:
- 1.
Verkeersborden die een gebod, verbod of adviessnelheid betreffen zijn vastgesteld
in bijlage 1 behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV
1990), hoofdstukken A tot en met H;
- 2.
Verkeersborden die een gevaar aanduiden zijn vastgesteld in bijlage 1 behorende bij
het RVV 1990, hoofdstuk J;
- 3.
Verkeersborden die overige informatie voor de weggebruikers bevatten, moeten, voor
zover in de hoofdstukken K en L uit bijlage 1 behorende bij het RVV 1990 niet een
bepaald model is voorgeschreven, bestaan uit een rechthoekig bord waarop de letters,
cijfers of symbolen in een blauw veld zijn geplaatst.
Voor het plaatsen van de verkeersborden als bedoeld in artikel 4, eerste lid, BABW
is een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15 Wegenverkeerswet 1994 juncto artikel
12 BABW nodig. De bevoegde wegbeheerder neemt dat besluit en plaatst de borden. De
verkeersborden als bedoeld in het tweede en derde lid van artikel 4 BABW plaatst de
wegbeheerder vanuit diens zorgplicht voor haar wegen. Voor het plaatsen van die borden
is geen verkeersbesluit nodig. Bewegwijzering, strokenborden en overige aanduidingen
vallen onder het bepaalde in artikel 4, derde lid BABW.
Deze paragraaf bevat de afwegingen die Gedeputeerde Staten volgen voor het plaatsen
van bewegwijzering, strokenborden en bijzondere aanduidingen op een provinciale wegen
in Noord-Brabant. Voor de utilitaire bewegwijzering volgen Gedeputeerde Staten de
richtlijn bewegwijzering van het CROW. Gedeputeerde Staten plaatsen verder alleen
strokenborden en bijzondere aanduidingen als dit in verband met de verkeersveiligheid
of goede doorstroming op haar wegen noodzakelijk is. Zij toetsen daarbij voor elke
situatie of dat bebording een verkeersprobleem oplost, dan wel de verkeersveiligheid
en doorstroming verbetert.
Bewegwijzering draagt bij aan een veilige en vlotte afwikkeling van het verkeer op
een provinciale weg. Bewegwijzering is bedoeld voor het verwijzen van een route naar
steden, dorpen, objecten of terreinen. De wetgever is ervan uitgegaan dat de publieke
belangen rondom bewegwijzering er het meest mee gediend zijn als de verantwoordelijkheid
voor de samenhang bij één organisatie wordt belegd. Met de Wet van 9 juli 2014 tot
wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de ontwerpen voor bewegwijzering
(Stb. 2014, 313) is die verantwoordelijkheid bij de NBd belegd. Ook al is dat niet
expliciet in artikel 16a Wegenverkeerswet 1994 benoemd, is de wetgever ervan uitgegaan
dat de NBd een ontwerp maakt op voorstel van de wegbeheerder. De NBd maakt voor alle
wegbeheerders plannen voor borden die verwijzen naar geografische bestemmingen en
behoren tot het regionale of landelijke systeem van verwijzingen. Het gaat om de bewegwijzering
die is opgenomen in bijlage 1, hoofdstuk K, van het RVV 1990, met uitzondering van
bord K14 (route vervoer gevaarlijke stoffen). Bord K14 is gebaseerd op de Wet vervoer
gevaarlijke stoffen, waarin aparte regels zijn opgenomen over de routering van transport
van gevaarlijke stoffen over de weg.
De CROW-publicaties vormen de basis voor het ontwerp van alle borden binnen de wettelijke
scope. Door de eenduidige interpretatie van de CROW-richtlijn is de bewegwijzering
in Nederland uniform, leesbaar, begrijpelijk en helpt het de weggebruiker zijn weg
makkelijk te vinden. De NBd heeft zich geconformeerd aan richtlijn bewegwijzering
van het CROW.
Voor het specifiek aanduiden van objecten en terreinen op de utilitaire bewegwijzering
conformeren Gedeputeerde Staten zich met de NBd aan de richtlijn bewegwijzering van
het CROW. Gedeputeerde Staten hebben in aanvulling op de genoemde richtlijn in deze
beleidsregel enkele objecten en terreinen benoemd die in Noord-Brabant ook in de utilitaire
bewegwijzering opgenomen kunnen worden.
Volgens de richtlijn bewegwijzering komen ziekenhuizen alleen voor bewegwijzering
in aanmerking indien zijn beschikken over een afdeling waar gedurende 24 uur per etmaal
spoedeisende hulp plaats kan vinden. Gedeputeerde Staten willen ook ziekenhuizen die
niet beschikken over voornoemde afdeling in de bewegwijzering kunnen opnemen. Daarom
is voornoemd onderscheid in dit artikel niet gemaakt.
Artikel 8.4 Strokenborden
Gedeputeerde Staten willen voorkomen dat te veel bebording op een provinciale weg
aanwezig is, waardoor onduidelijkheid kan ontstaan en de verkeersveiligheid en doorstroming
in het geding kunnen komen. Gedeputeerde Staten gaan er bovendien vanuit dat tegenwoordig
het merendeel van de weggebruikers hun route vindt met behulp van in voertuigen ingebouwde
routeplansystemen of met behulp van routeplanners die voor mobiele telefoons beschikbaar
zijn. Strokenborden zijn tegenwoordig nauwelijks nog nodig voor weggebruikers om een
goede route te vinden naar hun bestemming. Gedeputeerde Staten hanteren daarom een
‘nee-tenzij’-beleid. Zij willen alleen nog een strokenbord plaatsen als dit een probleem
in het kader van de verkeersveiligheid of de goede doorstroming op een provinciale
weg oplost of een verkeerssituatie significant verduidelijkt. Dit artikel bevat de
afwegingen die Gedeputeerde Staten volgen voor het plaatsen van strokenborden op provinciale
wegen.
Het komt voor dat op grond van gemeentelijk beleid andere plaatsingsvereisten gelden
dan Gedeputeerde Staten hanteren. Hoewel deze beleidsregel geldt voor alle provinciale
wegen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, kan er gemeentelijk de wens bestaan
om toch eigen plaatsingsvereisten toe te passen op een provinciale weg gelegen binnen
de bebouwde kom. Gedeputeerde Staten kunnen de betreffende gemeente toestaan dat voor
strokenborden binnen de bebouwde kom de plaatsingsvereisten van een gemeente gelden.
Omdat in dat geval Gedeputeerde Staten de gemeentelijke strokenborden niet zelf plaatsen
en onderhouden, dient de gemeente op grond van artikel 2.112 van de Omgevingsverordening
Noord-Brabant een omgevingsvergunning aan te vragen (vergunning werk andere wegbeheerder).
Gedeputeerde Staten nemen in de voorschriften van de omgevingsvergunning op dat de
gemeente de borden zelf plaatst en onderhoudt voor eigen rekening.
Eerste lid
De in dit genoemde objecten of terreinen krijgen jaarlijks veel bezoekers en daarmee
gepaard gaande verkeersbewegingen. Naar de mening van Gedeputeerde Staten bezoeken
niet steeds dezelfde personen deze objecten of terreinen met als gevolg dat het risico
op zoekend verkeer, ondanks alle moderne routesystemen, kan blijven bestaan. Daarnaast
voeren Gedeputeerde Staten een actief beleid over vrijetijdseconomie en zijn zij daarom
van mening dat aanduiding van objecten en terrein die zich primair richten op toerisme,
recreatie, sport of horeca op voorhand mogelijk moet zijn. De criteria die Gedeputeerde
Staten in dit artikel hebben vastgesteld, zijn bij de beoordeling wel leidend.
Tweede en derde lid
De criteria die Gedeputeerde Staten betrekken in hun afwegingen over het al dan niet
plaatsen van een strokenbord zijn niet allemaal niet tot in detail omschreven. De
reden hiervoor is dat verkeerssituaties vaak unieke omstandigheden kennen met als
gevolg dat voor de beoordeling en afweging in de praktijk maatwerk nodig is. In ieder
geval gaan Gedeputeerde Staten ervan uit dat voor objecten en terreinen die gericht
zijn op lokale belangen de locatie van het object of terrein bekend is bij de bezoekers.
Het object of terrein trekt in verhouding tot objecten en terreinen die gericht zijn
op bovenlokale belangen bovendien minder zoekend verkeer aan. Bedrijven zoals boerenbedrijven,
verkoop van fruit en groente aan de weg of vanuit huis, thuiskappers en dergelijke
komen daarom niet in aanmerking voor een strokenbord.
Ook in andere gevallen biedt een strokenbord op een provinciale weg geen meerwaarde.
Bijvoorbeeld, indien het object of terrein bereikt kan worden door de reeds bestaande
bewegwijzering op een provinciale weg te volgen (de bewegwijzering met daarop de vestigingsplaats
van het object of terrein verwijst dan in de richting waar het object of terrein gevestigd
is), biedt een strokenbord op een provinciale weg geen meerwaarde. Dat geldt ook voor
gevallen waarin de weggebruiker na het verlaten van een provinciale weg één of meerdere
afslaande bewegingen moet maken. Dan is louter het aanduiden van het object op een
provinciale weg niet voldoende. Om zoekend verkeer op het onderliggend wegennet te
voorkomen, moet de betreffende
wegbeheerder doorverwijzen. Als daarvan geen sprake is, verwijzen Gedeputeerde Staten
ook niet.
Artikel 8.5 Bijzondere aanduidingen
De bijzondere aanduidingen die Gedeputeerde Staten naast bewegwijzering of een strokenbord
kunnen toestaan, zijn andere borden dan die zij als wegbeheerder op haar wegen plaatsen.
Sommige aanduidingen kunnen, zonder een functie te hebben in het duiden van routes
voor het verkeer, ook een andere bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid of andere
belangen van weggebruikers dienen. Een voorbeeld is bebording waarmee toeristisch-recreatieve
fietsroutes worden aangeduid. Die borden voorkomen zoekend verkeer, ondanks dat deze
borden geen functie vervullen voor de verkeersveiligheid. Een ander voorbeeld is de
aanduiding van een gebied of rivier, een brug, een viaducten of een rotonde, omdat
hiervan een oriënterende werking kan uitgaan. Gedeputeerde Staten willen dergelijke
bijzondere aanduidingen niet op voorhand weren. Gedeputeerde Staten willen wel de
toelaatbaarheid binnen de in deze beleidsregel vastgelegde beleidslijn op kunnen toetsen.
Naamgeving van kunstwerken, zoals bruggen en viaducten, of rotondes heeft niet alleen
een oriënterende werking, maar bevordert ook de herkenbaarheid voor de omgeving en
weggebruikers, is functioneel voor wegbeheerders en hulpdiensten en kan bijdragen
aan de instandhouding van cultuur en historie van het gebied waarin het kunstwerk
of de rotonde aanwezig is.
Voor de naamgeving van verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen in Nederland
geldt de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (Wet BAG). Daarin is geregeld dat
de gemeenteraad bevoegd is tot adressering en naamgeving van straten, pleinen, parken,
wateren en openbare gebouwen. Mits de gemeente daartoe een formeel besluit heeft genomen,
vindt registratie plaats in de BAG. De Wet BAG is niet van toepassing op kunstwerken,
omdat deze op zichtzelf niet te kwalificeren zijn als adresseerbare objecten in de
openbare ruimte. Oftewel, een kunstwerk kent geen adres en huisnummer. Hieruit volgt
dat de eigenaar van een kunstwerk op grond van het eigendomsrecht zelf bevoegd is
om (al dan niet) een kunstwerk een naam te geven.
Gedeputeerde Staten volstaan in beginsel met de technische nummering van de provinciale
bruggen, viaducten en ecoducten. Dit is afgestemd op de werkwijze van Rijkswaterstaat.
Duikers en soortgelijke kunstwerken krijgen geen naam. Desgewenst kunnen gemeenten
echter wel een voorstel over een naamgeving van een provinciaal kunstwerk indienen.
Gedeputeerde Staten gaan er hierbij vanuit dat indien een gemeentebestuur het verzoek
indient en zij daarbij aantoont dat de naamgeving maatschappelijke draagvlak heeft.
Gedeputeerde Staten beoordelen ook of de voorgestelde naamgeving niet louter gebaseerd
is op een actualiteit. De naamgeving moet derhalve een bestendig karakter hebben.
Naamgeving die in de constructie van het kunstwerk wordt aangebracht behoort ook tot
de mogelijkheden indien hieraan geen technische bezwaren kleven.
Voor persoonsnaamgeving gelden enkele bijzondere vereisten, omdat Gedeputeerde Staten
een persoonsnaamgeving van haar kunstwerken of rotondes alleen toestaan als uit de
justitiële gegevens van de persoon een ongeschonden blazoen blijkt.
Het vernoemen van een rotonde of kunstwerk naar leden van het Koninklijk Huis vereist
tegenwoordig geen toestemming meer van het Ministerie van Algemene Zaken. Het informeren
van de Dienst van het Koninklijk Huis volstaat.
Voorbeelden van bijzondere aanduidingen die Gedeputeerde Staten in het belang van
de zorgplicht voor provinciale wegen kunnen plaatsen zijn mottoborden en bouwborden.
Gedeputeerde Staten voeren regelmatig campagnes, bijvoorbeeld gericht op het beïnvloeden
van weggedrag. Met een mottobord kunnen Gedeputeerde Staten aandacht vragen voor een
specifiek thema. In het belang van de zorgplicht voor provinciale wegen voeren Gedeputeerde
Staten regelmatig infrastructurele projecten uit. Met een bouwbord informeren Gedeputeerde
Staten de weggebruikers over dergelijke projecten.
Artikel 8.6Borden bebouwde kom
De gemeenteraad is op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegd voor
het vaststellen van de bebouwde kom. De borden H1 en H2 waarmee dat wordt aangeduid,
zijn verkeerstekens als bedoeld in het BABW, die de bevoegd wegbeheer moet plaatsen
en onderhouden.
Indien de gemeenteraad de grens van de bebouwde kom op een provinciale weg wil leggen,
dan moet zij daarvoor eerst met Gedeputeerde Staten overleg voeren. In dat geval zullen
Gedeputeerde Staten aangeven dat de grens verplaatst moet worden naar een locatie
op een gemeentelijke weg, tenzij dat niet mogelijk is omdat een provinciale weg geheel
of grotendeels in de bebouwde kom ligt, dan wel plaatsing van de borden technisch
of ruimtelijk niet anders dan op een provinciale weg mogelijk is. De gemeentelijke
borden H1 en H2 kunnen in zo’n geval met een omgevingsvergunning (werken andere wegbeheerder)
op een provinciale weg worden geplaatst, al dan niet als onderdeel van een gemeentelijk
komportaal. Indien de gemeente additionele borden in een komportaal op een provinciale
weg wil plaatsen, dan kan dat ook met behulp van een omgevingsvergunning, mits het
komportaal binnen de bebouwde kom staat.
Artikel 8.7Plaatsingsvereisten
Artikel 4 BABW bepaalt hoe de vormgeving van verkeersborden die geboden, verboden,
adviessnelheden of gevaren aanduiden, uitgevoerd moeten worden. Verkeersborden die
overige informatie voor weggebruikers bevatten moeten bestaan uit een rechthoekig
bord waarop de letters, cijfers of symbolen in een blauw veld zijn geplaatst. Strokenborden
ter aanduiding van de route naar objecten en terreinen duiden Gedeputeerde Staten
dan ook zo aan.
Van het bepaalde in artikel 4 BABW mag uitsluitend worden afgeweken indien de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat daartoe heeft besloten. De minister heeft in 2009
besloten dat voor het aanduiden van toeristisch-recreatieve objecten en terreinen
op de bewegwijzering en strokenborden een bruine kleurstelling wordt gehanteerd. Het
CROW heeft dit in de richtlijn bewegwijzering opgenomen.
Gedeputeerde Staten plaatsen in beginsel niet meer dan twee strokenborden per object
of terrein per provinciale weg. Het kan voorkomen dat een object of terrein met behulp
van vier strokenborden aangeduid wordt, in het geval de route naar een object of terrein
via twee elkaar kruisende of aan elkaar grenzende provinciale wegen gaat.
Gedeputeerde Staten passen een van de richtlijn bewegwijzering afwijkende maatvoering
toe, omdat de maatvoering zoals opgenomen in deze bijlage beter past bij de beschikbare
fysieke ruimte in de bermen en bij de inrichting van een provinciale wegen in Noord-Brabant.
Paragraaf 9Langzaam gemotoriseerd verkeer
Algemeen
Langzaam gemotoriseerd verkeer wordt omschreven bij de borden C8 en C9 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990. Het gaat hierbij om ruiters, vee, wagens, motorvoertuigen
die niet sneller kunnen of mogen dan 25 km per uur en brommobielen alsmede fietsen,
bromfietsen en gehandicapten-voertuigen. Het uitgangspunt van Gedeputeerde Staten
is dat een provinciale wegen in beginsel gesloten zijn voor langzaam rijdend verkeer.
In sommige gevallen maken Gedeputeerde Staten een uitzondering voor landbouw- of bosbouwtrekkers
en motorrijtuigen met beperkte snelheid.
Landbouwvoertuigen zijn in principe niet ontworpen voor verkeersdeelname, maar voor
het verrichten van werkzaamheden op landbouw- en weidegronden. Door de geografische
spreiding van die gronden en het dichte wegennet in Noord-Brabant is het niet te voorkomen
dat landbouwvoertuigen van tijd tot tijd van de openbare weg gebruik moeten maken.
Aangezien op een gebiedsontsluitingsweg doorgaans een maximumsnelheid van 80 kilometer
per uur geldt, maken landbouwvoertuigen bij voorkeur gebruik van onder andere parallelwegen.
Omdat het voor de provincie om financiële en ruimtelijke redenen niet altijd mogelijk
is om parallelvoorzieningen aan te leggen, is langzaam gemotoriseerd verkeer vaak
genoodzaakt gebruik te maken van gebiedsontsluitingswegen of erftoegangswegen. Op
gebiedsontsluitingswegen kan dat verkeer voor een aantal problemen zorgen:
- -
vermindering van de doorstroming vanwege de lage snelheid;
- -
vermindering van de verkeersveiligheid vanwege snelheids-, grootte- en massaverschillen,
onveilig of verboden inhaalgedrag en het in- en uitrijden bij zij- of uitwegen, afvallende
ladingen, zand en modder van de grote profielbanden van het langzaam gemotoriseerd
verkeer op de weg;
- -
schade aan (kanten van) wegverhardingen en bermen vanwege de steeds groter, breder
en zwaarder wordende landbouwvoertuigen terwijl de wegen in de tussentijd daarop niet
zijn of worden aangepast.
Gelet op bovenstaande problematiek hebben Gedeputeerde Staten al in 2005 als uitgangspunt
gekozen om geen langzaam gemotoriseerd verkeer op provinciale gebiedsontsluitingswegen
toe te laten. Hiertoe hebben zij op basis van verkeersbesluiten geslotenverklaringen
ingesteld. Het gevolg is dat langzaam gemotoriseerd verkeer gebruik maakt, moet maken,
van het gemeentelijk wegennet. Dit verkeer kan daar soortgelijke problemen veroorzaken
of de leefbaarheid aantasten. Gedeputeerde Staten willen een probleem op haar wegen
niet per definitie verplaatsen naar het gemeentelijke wegennet en daarom zullen zij
in alle gevallen in overleg met de betrokken gemeente eerst bezien of er een goede
alternatieve route gevonden kan worden of andere maatregelen nodig zijn. Deze paragraaf
bevat de afwegingen die Gedeputeerde Staten daarvoor in overweging nemen.
Artikel 9.2 Geslotenverklaring
Gedeputeerde Staten hanteren in haar afwegingen om langzaam gemotoriseerd verkeer
op haar wegen al dan niet toe te laten het aantal motorvoertuigen dat van haar wegen
dagelijks gebruik maakt, oftewel de intensiteit per etmaal. De praktijk heeft uitgewezen
dat voor wegen waarvan dagelijks gemiddeld 12.000 of meer motorvoertuigen gebruik
maken het in het belang van de verkeersveiligheid en doorstroming onwenselijk is om
daarop langzaam gemotoriseerd verkeer toe te laten. Deze grenswaarde is een uitgangspunt
voor het maatwerk waar de meeste situaties om vragen.
Provinciale wegen vormen een netwerk met Rijkswegen en gemeentelijke wegen. De intensiteitswaarde
tussen ontsluitingen met andere wegen kunnen echter lager of hoger zijn dan de uitgangswaarde
met als mogelijk gevolg dat toch langzaam gemotoriseerd wordt toegelaten of geweerd.
Dit is onder meer afhankelijk van de gebieden waarnaar de op provinciale wegen ontsloten
Rijks- of gemeentelijke wegen toe leiden en daarmee van de route die weggebruikers
kiezen. Gedeputeerde Staten betrekken naast de intensiteit per etmaal ook de vormgeving
van de weg, de functie van de weg, de herkomst of bestemming van het langzame verkeer,
de omgeving en mogelijke alternatieven in haar afwegingen. Uiteraard spelen ook ruimtelijke
en financiële argumenten een rol bij te maken keuzes.
Artikel 9.3 Afwegingen geslotenverklaring
Uitgangspunt is dat Gedeputeerde Staten gebiedsontsluitingswegen type II en erftoegangswegen
sluiten voor langzaam rijdend verkeer, tenzij er geen alternatieve routes beschikbaar
zijn of nieuwe routes kunnen worden aangelegd. Wanneer er geen alternatieve routes
beschikbaar zijn of nieuwe routes kunnen worden aangelegd, worden alleen landbouw-
of bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid toegelaten op deze wegen.
Ruiters, vee, brommobielen alsmede fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen
mogen dan geen gebruik maken van een provinciale weg.
Artikel 9.4 Criteria alternatieve route
De alternatieve route is uiteraard alleen bruikbaar indien de bestemming van het landbouwverkeer
moet voor dat verkeer bereikbaar blijft. Daarnaast overwegen Gedeputeerde Staten de
omrijdfactor. Om te beoordelen of een alternatieve route daadwerkelijk een acceptabel
alternatief is voor het landbouwverkeer, wordt op de eerste plaats het begin- en eindpunt
van de route vastgesteld. Omdat het begin- en eindpunt voor elke landbouwer anders
kan zijn, wordt het begin- en eindpunt van een gedefinieerd traject van de ‘theoretische
landbouwer’ bepaald. Een vaste maximale omrijdafstand is niet te benoemen omdat deze
afhankelijk is van de totale afstand en de aanwezigheid van snelheidremmende verkeersvoorzieningen
in de route, zoals verkeersregelinstallaties en spoorwegovergangen. Dergelijke voorzieningen
kunnen immers de aantrekkelijkheid van een alternatief beïnvloeden. Algemeen geldt,
hoe hoger de omrijdfactor, hoe lager de acceptatiegraad van de chauffeurs van het
langzaam gemotoriseerd verkeer.
Als er meerdere alternatieve routes beschikbaar zijn, onderzoeken Gedeputeerde Staten
eerst de routes die buiten de bebouwde kom liggen. De reden hiervoor is dat daar over
het algemeen minder potentiële conflictpunten zijn dan op wegen binnen de bebouwde
kom. Als een alternatieve route voor het landbouwverkeer binnen de bebouwde kom ligt,
overwegen Gedeputeerde Staten eerst of de realisatie van een nieuwe route buiten de
bebouwde kom mogelijk is.
Gedeputeerde Staten leveren derhalve maatwerk zoals hiervoor toegelicht, teneinde
alle betrokken belangen zo goed mogelijk te dienen.
Paragraaf 10Verzoeken tot het plaatsen of verwijderen van verkeerstekens of het nemen van fysieke
maatregelen
Artikel 10.1Begripsbepalingen specifiek
duiding van de verkeersborden
Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 bevat van verkeersborden
een duiding die bestaat uit een beeld van het verkeersbord, de omschrijving van de
betekenis van het verkeersbord en het volgnummer. Het volgnummer bestaat uit een letter
en een nummer, bij voorbeeld A1 voor het verkeersbord dat de maximumsnelheid aanduidt.
Artikel 10.2Vereisten verzoek
Eerste lid
Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van hun zorgplicht voor een provinciale weg
verkeerstekens op een provinciale weg plaatsen of verwijderen of fysieke maatregelen
op of aan een provinciale weg nemen. Het komt ook voor dat Gedeputeerde Staten verzoeken
krijgen van derden, zoals andere wegbeheerders of burgers, om verkeerstekens te plaatsen
of verwijderen of fysieke maatregelen te nemen. Gedeputeerde Staten beoordelen dergelijke
verzoeken op hun merites en nemen daarbij onder andere aspecten zoals verkeersveiligheid,
doorstroming, kwaliteit van de weg en gevolgen voor andere wegbeheerders en hun wegen
in acht.
Anders dan tegen een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15 van de Wegenverkeerswet
1994 juncto artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer,
staat tegen een beslissing om al dan niet medewerking te geven aan een verzoek tot
aanpassing van een provinciale weg met verkeerstekens of fysieke maatregelen geen
rechtsbescherming open. De reden hiervoor is dat die beslissing een zogeheten besluit
van algemene strekking is en tegen de weigering een dergelijk besluit te nemen op
grond van artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep kan worden ingesteld.
Tweede lid
Uitsluitend de wegbeheerder van de betreffende weg is bevoegd om voor zijn weg verkeersbesluiten
te nemen. Gedeputeerde Staten mogen geen besluiten over andere wegen nemen, dat moet
de betreffende wegbeheerder zelf doen. Dit kan ertoe leiden dat een aanpassing van
een provinciale weg niet alleen verkeersbesluit nodig is van gedeputeerde Staten,
maar ook van het college van burgemeester en wethouders van de aangrenzende weg indien
voornoemde aanpassing leidt tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens op de
gemeentelijke weg. Bijvoorbeeld, als Gedeputeerde Staten een doorsteek in haar berm
verwijdert en vervangt voor gras, dan verdwijnt de aansluiting met het gemeentelijke
weg of fietspad. Het college van de betreffende gemeente neemt dan voor de gemeentelijke
weg die afgesloten wordt het verkeersbesluit voor de daarbij horende verkeersborden
op de gemeentelijke weg. Dat geldt ook voor de verkeersborden die op een gemeentelijke
weg nodig zijn om een naderende voorrangsregeling met een provinciale weg aan te kondigen.
Er is een verschil tussen de reconstructie van een bestaande provinciale wegen en
de aanleg van nieuwe. In geval van bestaande provinciale wegen zijn Gedeputeerde Staten
reeds het bevoegd gezag en geldt het bovenstaande. In geval van nieuwe wegen dient
in het verkeersbesluit tot uitdrukking te komen welke verkeerstekens en fysieke wijzigingen
verwijderd worden en welke nieuw worden gerealiseerd. Dit besluit wordt idealiter
vóór aanvang van de feitelijke werkzaamheden genomen, waarbij de inwerkingtredingsdatum
gesteld wordt op de dag dat die werkzaamheden starten.
Om een verzoek in overweging te kunnen nemen en te beslissen of Gedeputeerde Staten
daaraan hun medewerking willen geven, hebben zij verschillende documenten nodig. De
documenten genoemd in dit artikel, hebben Gedeputeerde Staten ook nodig in geval zij
een verkeersbesluit moeten nemen. De documenten dragen bij aan zorgvuldig voorbereide
en goed gemotiveerde besluitvorming.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
komt een bestuursorgaan bij het nemen (en weigeren) van een verkeersbesluit beoordelingsruimte
toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet
1994 genoemde begrippen.
Een voorbeeld van die vaste rechtspraak is ECLI:NL:RVS:2018:506, waarmee de Afdeling
aangeeft dat een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte
toekomt bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerwet
1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik
heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld
welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden
betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan
beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden
nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot
de met dat besluit te dienen doelen.
Paragraaf 11 Verzoeken tot vaststelling grens bebouwde kom en wegenlegger
Algemeen
De Wegenwet bepaalt dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het vaststellen van de
bebouwde kom en van de legger van een gemeente. Om een verzoek tot vaststelling van
de bebouwde kom of vaststelling van een legger te kunnen behandelen en daarover zorgvuldig
en gemotiveerd te kunnen besluiten, hebben Gedeputeerde Staten nadere informatie nodig.
De nadere informatie bestaat bijvoorbeeld uit documenten waaruit blijkt op basis waarvan
wegen openbaar zijn geworden, dan wel aan de openbaarheid zijn onttrokken en of dit
juist verwerkt is in de legger. Indien Gedeputeerde Staten niet beschikken over dergelijke
documenten, kunnen zij niet beoordelen of de bebouwde kom dan wel de legger juist
is opgesteld. Zorgvuldige besluitvorming is dan niet mogelijk.
Artikel 11.2 Beoordeling verzoek vaststellen grens bebouwde kom
Voor de beoordeling van het verzoek hebben Gedeputeerde Staten de gegevens nodig die
overeenkomen met de vereisten die op grond van de artikel 2 van het Wegenleggerbesluit
gelden voor de overzichtskaart behorende bij de legger. Burgemeester en wethouders
kunnen hierdoor de kaart die zij gebruiken voor hun verzoek tot vaststelling van de
bebouwde kom ook gebruiken voor de overzichtskaart behorende bij de legger. Daarnaast
hebben Gedeputeerde Staten aanvullende vereisten gesteld, die ertoe leiden dat de
kaart die wordt vastgesteld zo actueel mogelijk is.
Artikel 11.3 Beoordeling verzoek vaststellen wegenlegger
Artikel 38 van de Wegenwet bepaalt dat de legger in tweevoud wordt opgemaakt. De overzichtskaart
hoort daarbij. Hieruit volgt dat bij het verzoek tot vaststelling van de legger het
ontwerp ervan, inclusief overzichtskaart, in tweevoud bij Gedeputeerde Staten worden
ingediend.
Gedeputeerde Staten hebben een transponeringstabel nodig waaruit de verschillen tussen
de geldende legger en de ontwerplegger blijken. Omdat burgemeester en wethouders beschikken
over kennis over de wegen die in hun gemeente liggen en Gedeputeerde Staten minder
of soms niet, is het voor Gedeputeerde Staten ondoenlijk om te beoordelen of de in
de ontwerplegger opgenomen gegevens juist zijn in vergelijking met de op het moment
van het verzoek nog geldende legger. Een transponeringstabel is voor het beoordelen
van de verschillen het meest geschikte instrument.
Artikel 11.4 Onvolledig verzoek
Het ongebruikt laten verstrijken van de hersteltermijn, dan wel het niet volledig
of tijdig voldoen aan de aanvraagvereisten, kan ertoe leiden dat Gedeputeerde Staten
besluiten het verzoek buiten behandeling te laten.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter,
mr. I.R. Adema
de secretaris,
drs. P.J. Buijtels