Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
Gelet op artikel 4 en artikel 11 van de Wet inrichting landelijk gebied;
Gelet op artikel 2 en artikel 19 van de Subsidieverordening inrichting landelijk gebied
2007;
Overwegende dat Provinciale Staten in hun vergadering van 5 juni 2009 hebben ingestemd
met een nieuw subsidiestelsel voor Natuur- en Landschapsbeheer als vervanging van
het bestaande Programma Beheer;
Overwegende dat Provinciale Staten in haar vergadering van 5 juni 2009 de tijdelijke
subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant heeft vastgesteld, waarbij
is bepaald dat deze vervalt op een door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip;
Overwegende dat deze subsidieregeling onderdeel uitmaakt van het nieuwe subsidiestelsel
ter vervanging van de hiervoor vermelde subsidieverordening;
Overwegende dat landelijk de afspraak is gemaakt dat deze subsidieregeling uniform
wordt vastgesteld door de provincie;
Overwegende dat deze subsidieregeling is bedoeld om het beheer van de natuur, agrarische
natuur en landschapselementen in Noord-Brabant te subsidiëren;
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Bijlagen
Bijlage 1: Beheertypen natuur
Natuurtype
|
Natuurbeheertype
|
N01 Grootschalige, dynamische natuur
|
|
|
N01.01 Zee en wad
N01.02 Duin- en kwelderlandschap
N01.03 Rivier- em moeraslandschap
N01.04 Zand- en kalklandschap
|
N02 Rivieren
|
|
|
N02.01 River
|
N03 Beken en bronnen
|
|
|
N03.01 Beek en Bron
|
N04 Stilstaande wateren
|
|
|
N04.01 Kranswierwater
N04.02 Zoete Plas
N04.03 Brak water
N04.04 Afgesloten zeearm
|
N05 Moerassen
|
|
|
N05.01 moeras
N05.02 Gemaaid rietland
|
N06 Voedselarme venen en vochtige heiden
|
|
|
N06.01 Veenmosrietland en moerasheide
N06.02 Trilveen
N06.03 Hoogveen
N06.04 Vochtige heide
N06.05 Zwakgebufferd ven
N06.06 Zuur ven of hoogveenven
|
N07 Droge heiden
|
|
|
N07.01 Droge heide
N07.02 Zandverstuiving
|
N08 Open duinen
|
|
|
N08.01 Strand en embryonaal duin
N08.02 Open duin
N08.03 Vochtige duinvallei
N08.04 Duinheide
|
N09 Schorren of kwelders
|
|
|
N09.01 Schor of kwelder
|
N10 Vochtige schraalgraslanden
|
|
|
N10.01 Nat schraalland
N10.02 Vochtig schraalland
|
N11 Droge schraalgraslanden
|
|
|
N11.01 Droog schraalland
|
N12 Rijke graslanden en akkers
|
|
|
N12.01 Bloemdijk
N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland
N12.03 Glanshaverhooiland
N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland
N12.05 Kruiden- en faunarijke akker
N12.06 Ruigteveld
|
N13 Vogelgraslanden
|
|
|
N13.01 Vochtig weidevogelgrasland
N13.02 Wintergastenweide
|
N14 Vochtige bossen
|
|
|
N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos
N14.02 Hoog- en laagveenbos
N14.03 Haagbeuken- en essenbos
|
N15 Droge bossen
|
|
|
N15.01 Duinbos
N15.02 Dennen-, eiken-, en beukenbos
|
N16 Bossen met productiefunctie
|
|
|
N16.01 Droog bos met productie
N16.02 Vochtig bos met productie
|
N17 Cultuurhistorische bossen
|
|
|
N17.01 Vochtig hakhout en middenbos
N17.02 Droog hakhout
N17.03 Park- en stinzenbos
N17.04 Eendenkooi
|
Bijlage 2 Recreatiepakket
Voorschriften recreatiepakket (artikel 3.1.6, eerste lid, onderdeel b):
- 1.
Het natuurterrein is niet ingevolge het natuurbeheerplan of artikel 3.1.6, derde
lid, vrijgesteld van de openstellingsplicht.
- 2.
Voor openstelling van het natuurterrein is geen ontheffing verkregen als bedoeld
in artikel 3.1.6, zesde lid.
- 3.
Het natuurterrein is voldoende toegankelijk en bevat voldoende wegen, vaarwegen en
paden, die recreatief gebruik mogelijk maken.
- 4.
De ontvanger van de subsidie onderhoudt de onder punt 3 genoemde wegen, vaarwegen
en paden.
- 5.
De ontvanger van de subsidie verleent – indien van toepassing – medewerking aan de
aanleg, markering en het beheer van doorgaande routes voor wandelen en fietsen in
het kader van de landelijke (lange?) afstandwandelpaden (LAW’s) en lange (landelijke?)
fietsroutes (LF).
Bijlage 3: Agrarisch natuurbeheer
Onderdeel A:
Agrarisch natuurtype en bijbehorend agrarische beheertypen:
Agrarisch natuurtype
|
Agrarisch beheertype
|
A01 Agrarische Faunagebieden
|
A01.01 Weidevogelgebied
A01.02 Akkerfaunagebied
A01.03 Ganzenfourageergebied
|
A02 Agrarische floragebieden
|
A02.01 Botanisch waardevol grasland
A02.02 Botanisch waardevol akkerland
|
Onderdeel B
Onderdeel B.1. Agrarische beheertypen en bijbehorende agrarische beheerpakketten die
zijn toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma
2007-2013 in het kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma
2007-2013
Agrarische beheertypen
|
Agrarische beheerpakketten
|
A01.01 Weidevogelgebied
|
|
|
A01.01.01 Weidevogelgrasland met rustperiode
A01.01.02 Weidevogelgrasland met voorweiden
A01.01.03 Plas-dras en Greppel plas-dras
A01.01.04 Legselbeheer op grasland
A01.01.04a1 Legselbeheer op grasland met 35 broedparen per hectare
A01.01.04a2 Legselbeheer op grasland met 50 broedparen per hectare
A01.01.04a3 Legselbeheer op grasland met 75 broedparen per hectare
A01.01.04a4 Legselbeheer op grasland met 100 broedparen per hectare
A01.01.04b Legselbeheer op bouw- of grasland
A01.01.05 Kruidenrijk weidevogelgrasland
A01.01.06 Extensief beweid weidevogelgrasland
|
A01.02 Akkerfaunagebied
|
|
|
A01.02.01 Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02 Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels
A01.02.02a Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op kleigrond
A01.02.02b Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op zandgrond
A01.02.03 Bouwland voor hamsters
|
A01.03 Ganzenfourageergebied
|
|
|
A01.03.01 Overwinterende ganzen
|
A02.01 Botanisch waardevol grasland
|
|
|
A02.01.01 Botanisch weiland
A02.01.02 Botanisch hooiland
A02.01.03 Botanische weide- of hooilandrand
A02.01.04 Botanisch bronbeheer
|
A02.02 Botanisch waardevol akkerland
|
|
|
A02.02.01 Akker met waardevolle flora
A02.02.02 Chemie en kunstmestvrij land
A02.02.03 Akkerflora randen
|
Onderdeel B.2. Agrarische beheertypen en bijbehorende regionale agrarische beheerpakketten
Agrarische beheertypen
|
Agrarische beheerpakketten (regionaal)
|
A01.01 Weidevogelgebied
|
|
|
A01.02 Akkerfaunagebied
|
|
|
A01.03 Ganzenfoerageergebied
|
|
A01.03.02.Lb Opvang overzomerende Grauwe ganzen Maasplassen.
|
A01.04 Insectenrijke graslanden
|
|
A01.04.01 Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal
A01.04.02 Insectenrijke graslandranden Roerdal
|
A01.05 Bever foerageergebied
|
|
A01.05.01.Lb Foerageerrand bever
|
A02.01 Botanisch waardevol grasland
|
|
|
A02.02 Botanisch waardevol akkerland
|
|
|
Beschrijving regionale agrarische beheerpakketten
Agrarisch beheerpakket A01.01.04c.Ut: Legselbeheer met hoge dichtheid weidevogels
Instapeisen:
- 1.
De beheereenheid is gelegen in een door Gedeputeerde Staten van Utrecht in het natuurbeheerplan
aangewezen gebied.
- 2.
De beheereenheid bestaat uit grasland.
- 3.
De beheereenheid is ten minste 0,5 ha groot.
- 4.
Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.
Beheereisen:
- 1.
De beheereenheid wordt tijdens het broedseizoen een of enkele malen afgezocht op
aanwezige legsels, welke worden gemarkeerd.
- 2.
De beheereenheid wordt niet beweid.
- 3.
Indien een perceel grasland wordt gemaaid of anderszins bewerkt, wordt een enclave
van tenminste 25m2 om de aanwezige nesten gevrijwaard van alle landbouwkundige werkzaamheden.
- 4.
Op de totale oppervlakte van de beheereenheden waarop in een beheerjaar het onderhavige
beheerpakket wordt uitgevoerd, wordt een getrapt maaibeheer uitgevoerd volgens onderstaande
voorwaarden:
- a.
de eerste maaibeurt vindt niet vóór 1 mei en niet later dan 6 mei plaats, waarbij
ten minste 20% van die totale oppervlakte wordt gemaaid;
- b.
de tweede maaibeurt vindt niet vóór 8 mei en niet later dan 15 mei plaats, waarbij
maximaal 60% van die totale oppervlakte wordt gemaaid;
- c.
de derde maaibeurt vindt niet vóór 17 mei en niet later dan 23 mei plaats, waarbij
ten minste 20% van die totale oppervlakte wordt gemaaid.
- 5.
Tussen elke maaibeurt zit een periode van ten minste één week.
- 6.
Van de gevonden nesten wordt door de begunstigde een nestkaart bijgehouden. Na afloop
van het broedseizoen worden deze gegevens door de begunstigde digitaal ter beschikking
gesteld aan Gedeputeerde Staten.
Varianten:
-
A01.01.04c1.Ut: Legselbeheer op grasland met 150 tot 200 broedparen per 100 hectare.
-
A01.01.04c2.Ut: Legselbeheer op grasland met 200 tot 300 broedparen per 100 hectare.
-
A01.01.04c3.Ut: Legselbeheer op grasland met meer dan 300 broedparen per 25 hectare.
Agrarisch beheerpakket A01.03.02. Lb: Opvang overzomerende Grauwe ganzen Maasplassen.
Instapeisen:
- 1.
De beheereenheid is een perceel grond, welk minimaal 0,5 hectare groot is en gelegen
binnen de begrenzing van de aangegeven zoekgebieden in het beheerplan voor de overzomerende
Grauwe gans in Limburg.
- 2.
De beheereenheid bestaat uit bemest grasland.
- 3.
Er dient op de beheereenheid in het foerageerseizoen te allen tijde aantrekkelijk
gras voor ganzen aanwezig te zijn. Onder aantrekkelijk gras wordt verstaan; gras met
een lengte van 5 tot 15 cm. Er dient op geen enkele plaats binnen het foerageergebied
gras met een lengte van meer dan 30 cm aanwezig te zijn, tenzij dit niet volgens de
goede landbouwpraktijk voorkomen kan worden.
- 4.
Op de beheereenheid mogen geen ganzen verjaagd worden. Overige dieren die schade
veroorzaken mogen wel ver- en bejaagd worden, mits de ganzen niet verstoord worden.
Het uitgangspunt is zoveel mogelijk ganzen op de beheereenheid te krijgen en te behouden.
Beheereisen:
- 1.
De beheereenheid dient 3 keer per jaar gemaaid of gebloot te worden. Dit dient niet
volvelds te worden gedaan om altijd kwalitatief, voldoende gras aan te kunnen bieden.
- 2.
Overige werkzaamheden die de graskwaliteit verbeteren, maar het foerageren op korte
termijn belemmeren, dienen in gedeeltes uitgevoerd te worden. (bijvoorbeld: slepen
van grasland, bemesten, bloten, oogsten). Onder normale weersomstandigheden dient
te allen tijde geschikt gras aanwezig te zijn.
- 3.
Indien de grasgroei het toelaat kan er geweid worden. Het vee mag niet langer dan
4 weken op een perceel lopen. Het totale perceel mag ingedeeld worden in kleinere
percelen om de dieren te laten omweiden. Hierbij dient de beweiding in dienst van
het beheerdoel te staan. Om ganzen niet te verstoren dient de beweiding van 1 juli
tot en met 30 september plaats te vinden met maximaal 4 GVE per hectare op enig moment.
Dit geldt op perceelsniveau.
- 4.
Indien er een maaisnede wordt geoogst of de graasdieren omgeweid worden dient het
te maaien perceel of het perceel waarin het vee wordt omgeweid getaxeerd te worden.
De schade zal middels de graslandhoogtemeter opgenomen worden.
- 5.
Onkruiden dienen pleksgewijs bestreden te worden.
- 6.
Het perceel wordt minimaal een keer per jaar met drijfmest bemest.
- 7.
Het perceel wordt minimaal een keer per jaar met kunstmest bemest.
- 8.
Indien er op plekken minder smakelijke grassen voorkomen of door vertrapping het
gras verdwenen is, dienen deze plekken doorgezaaid te worden zodat er weer aantrekkelijk
eiwitrijk gras ontstaat.
Administratieve verplichtingen:
Ondernemers houden op perceelsniveau een grasland logboek bij dat wordt aangeleverd
door de projectleider en maandelijks wordt teruggestuurd naar de projectleider.
Aanvullende verplichtingen
- 1.
Elk jaar vindt er een evaluatie plaats of de doelen zijn gehaald en kunnen de broed-
en opgroeilocaties anders ingedeeld worden.
- 2.
Op of aanmerkingen vanuit de projectleider worden opgevolgd.
- 3.
De percelen worden ter beschikking gesteld aan alle activiteiten die aan het project
gerelateerd zijn (bijvoorbeeld tellingen, taxaties en beoordelingen).
Agrarisch beheerpakket A01.04.01: Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal
Instapeisen:
- 1.
De beheereenheid is een perceel grasland van minimaal 0,5 hectare groot.
- 2.
Het grasland of de strook is gelegen in het leefgebied Donker Pimpernelblauwtje zoals
weergegeven in het Beschermingsplan Donker pimpernelblauwtje Roerdal (Boeren, J.,
2005).
Beheereisen:
- 1.
Deze graslanden worden jaarlijks grotendeels gefaseerd gemaaid waarbij het maaisel
wordt afgevoerd. Er blijft ook een deel ongemaaid. Bemesting vindt alleen plaats met
stalmest of kalk.
- 2.
Beweiding is toegestaan overeenkomstig de gekozen variant.
Varianten:
A01.04.01a.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal
Instapeisen:
Beheereisen:
- 1.
De graslanden worden gemaaid conform de beheereisen van de betreffende variant. Buiten
de aangegeven periodes is maaien niet toegestaan.
- 2.
Het grasland mag niet gescheurd, gefreesd, geploegd of heringezaaid worden.
- 3.
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze
bestrijding van jacobskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid.
- 4.
Beweiding is toegestaan in de periode 15 september tot 1 januari met maximaal 2 GVE
per hectare. Buiten deze periode is beweiding niet toegestaan.
Varianten:
A01.04.01a.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal: Basis
- 1.
De gehele beheereenheid wordt ieder jaar in de periode van 1 mei tot 1 juni gemaaid,
waarbij het maaisel wordt afgevoerd.
- 2.
Ieder jaar wordt 75 % van de beheereenheid in de periode van 15 september tot 1 januari
gemaaid, waarbij het maaisel wordt afgevoerd.
- 3.
De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.
A01.04.01b.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal: Plus
- 1.
Gefaseerd maaien: ieder jaar wordt 50% van het perceel gemaaid in de periode van
15 september tot 1 januari, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Het daaropvolgende
jaar wordt de andere 50% van de beheereenheid gemaaid in de periode 15 september tot
1 januari, waarbij eveneens het maaisel wordt afgevoerd.
- 2.
Bemesting is niet toegestaan, met uitzondering van instandhoudingsbemesting met kalk
of ruige mest, uitgezonderd kippenmest.
Agrarisch beheerpakket A01.04.02.Lb: Insectenrijke graslandranden Roerdal
Instapeisen:
- 1.
De beheereenheid bestaat uit grasland en grenst aan een wegberm, een watergang of
aan opgaande houtachtige begroeiing.
- 2.
De beheereenheid is minimaal 50 meter lang en tussen de 5 en 10 meter breed.
Beheereisen:
- 1.
Gefaseerd maaien: ieder jaar wordt 50% van het perceel gemaaid in de periode van
15 september tot 1 januari, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Het daaropvolgende
jaar wordt de andere 50% van de beheereenheid gemaaid in de periode 15 september tot
1 januari, waarbij eveneens het maaisel wordt afgevoerd. Buiten de aangegeven periode
is maaien niet toegestaan.
- 2.
Het grasland mag niet gescheurd, gefreesd, geploegd of heringezaaid worden.
- 3.
Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze
bestrijding van jacobskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid.
- 4.
Beweiding is niet toegestaan.
- 5.
De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.
Agrarisch beheerpakket A01.05.01: Foerageerrand Bever
Varianten:
A01.05.01.Lb Foerageerrand Bever
Bijlage 4: Aanvullende randvoorwaarden
[vervallen]
Bijlage 5: Eisen collectief beheerplan
Bijlage 6 Landschap
Onderdeel A.1 Landschapsbeheertypen en bijbehorende landschapselementen waarvan de
instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen, waarbij landschapselementen waarvan
de alfanumerieke aanduiding eindigt op de cijfers “00” slechts door gecertificeerde
begunstigden kunnen worden aangevraagd.
Landschapsbeheertype
|
Landschapselement
|
L01 Groenblauwe Landschapselementen
|
|
L01.01 Poel en kleine historisch water
|
|
|
L01.01.00 Poel en klein historisch water - gemiddeld
L01.01.01a Oppervlakte poel 2
L01.01.01b Oppervlakte poel > 175 m2
|
L01.02 Houtwal en houtsingel
|
|
|
L01.02.00 Houtwal en houtsingel - gemiddeld
L01.02.01 Houtsingel en houtwal
Lo1.02.02 Hoge houtwal
L01.02.03 Holle weg en graft
|
L01.03 Elzensingel
|
|
|
L01.03.00 Elzensingel - gemiddeld
L01.03.01a Bedekking elzensingel 30-50%
L01.03.01b Bedekking elzensingel 50%-75%
L01.03.01c Bedekking elzensingel > 75%
|
L01.04 Bossingel en bosje
|
|
|
L01.04.00 Bossingel en bosje
|
L01.05 Knip- of scheerheg
|
|
|
L01.05.00 Knip- of scheerheg - gemiddeld
L01.05.01a Heg jaarlijks scheren of knippen
L01.05.01b Heg eenmaal per 2-3 jaar scheren of knippen
|
L01.06 Struweelhaag
|
|
|
L01.06.00 Struweelhaag - gemiddeld
L01.06.01a Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar
L01.06.01b Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar
|
L01.07 Laan
|
|
|
L01.07.00 Laan - gemiddeld
L01.07.01a Laan stamdiameter bomen
L01.07.01b Laan stamdiameter bomen 20-60 cm
L01.07.01c Laan stamdiameter bomen > 60 cm
|
L01.08 Knotboom
|
|
|
L01.08.00 Knotboom - gemiddeld
L01.08.01a Knotboom stamdiameter
L01.08.01b Knotboom stamdiameter 20-60 cm
L01.08.01c Knotboom stamdiameter > 60 cm
|
L01.09 Hoogstamboomgaard
|
|
|
L01.09.01 Hoogstamboomgaard
|
L03 Aardwerken
|
|
L03.01 Aardwerk en groeve
|
|
|
L03.01.00 Aardwerk en groeve
|
Onderdeel A.2 Provinciale landschapsbeheertypen en bijbehorende regionale landschapselementen
waarvan de instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen, waarbij landschapselementen
waarvan de alfanumerieke aanduiding eindigt op de cijfers “00” slechts door gecertificeerde
begunstigden kunnen worden aangevraagd.
Landschapsbeheertype
|
Landschapselement (regionaal)
|
L01 Groenblauwe Landschapselementen
|
L01.09. Hoogstamboomgaard
|
|
L01.09.02 Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen
|
L01.13. Bomenrij en solitaire boom
|
|
L01.13.03 Leibomen bij historische boerderijen
|
|
L03 Aardwerken
|
L03.01 Aardwerk en groeve
|
|
|
L03.01.02 Schurvelingen en zandwallen op Goeree
|
Beschrijving landschapsbeheertypen
Landschapselement L01.09.02: Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen
Afbakening:
- 1.
Halfhoogstamboomgaarden hebben een minimale stamhoogte die lager is dan 1,5m.
- 2.
Een halfhoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal
0,6 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.
- 3.
Een halfhoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 bomen en heeft een dichtheid van
minimaal 75 en maximaal 150 fruitbomen per hectare.
- 4.
Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnootbomen.
- 5.
Een halfhoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden
van de omgeving.
- 6.
De halfhoogstamboomgaard behoort bij een historische boerderij of ander gebouw dat
vermeld staat op een locale of landelijke monumentenlijst of de boomgaard is vermeld
op www.kich.nl of op een provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Algemene beheerverplichting:
Halfhoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging
van de bomen door vee voorkomen worden.
Landschapselement L01.13.03: Leibomen bij historische boerderijen
Afbakening:
Uitsluitend leibomen bij historische boerderijen komen in aanmerking..Dit zijn boerderijen
die voorkomen op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel terug te vinden
zijn op de MIP-lijst (Monumenten Inventarisatie Project) (zie www.kich.nl).
Algemene beheerverplichting:
Het beheer is gericht op het behoud van de specifieke vorm van de leibomen.
Landschapselement L03.01.02: Schurvelingen en zandwallen op Goeree
Afbakening:
Globaal kunnen drie typen zandwallen worden onderscheiden:
- 1.
zandwallen volledig begroeid met kruiden en grassen;
- 2.
zandwallen met kruiden en grassen en een lichte boom- of struiklaag;
- 3.
zandwallen begroeid met een zware boomlaag, braamstruweel of struiklaag;
Uitsluitend de schurvelingen en zandwallen op de Kop van Goeree vallen onder dit landschapsbeheertype.
Algemene beheerverplichtingen:
- 1.
Om verruiging te voorkomen worden de delen met grassen en kruiden jaarlijks gefaseerd
gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd.
- 2.
Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de maanden augustus-december.
- 3.
Bomen en struiken moeten met regelmaat worden opgesnoeid.
- 4.
Schade door betreding door vee moet worden voorkomen met een raster.
- 5.
Greppels die naast de zandwallen en schurvelingen zijn gelegen moeten regelmatig
worden geschoond.
- 6.
Er mag geen snoeihout worden verbrand in, of in de directe omgeving van het element
en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
- 7.
Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het element is niet toegestaan.
Onderdeel B
Onderdeel B.1. Landschapsbeheertypen en bijbehorende beheerpakketten landschap die
zijn toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma
2007-2013 in het kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma
2007-2013
Landschapsbeheertype
|
Beheerpakket landschap
|
L01 Groenblauwe Landschapselementen
|
|
L01.01 Poel en kleine historisch water
|
|
|
L01.01.01a Oppervlakte poel 2
L01.01.01b Oppervlakte poel > 175 m2
|
L01.02 Houtwal en houtsingel
|
|
|
L01.02.01 Houtsingel en houtwal
L01.02.02 Hoge houtwal
L01.02.03 Holle weg en graft
|
L01.03 Elzensingel
|
|
|
L01.03.01a Bedekking elzensingel 30-50%
L01.03.01b Bedekking elzensingel 50%-75%
L01.03.01c Bedekking elzensingel > 75%
|
L01.04 Bossingel en bosje
|
|
|
L01.04.01 Bossingel en bosje
|
L01.05 Knip- of scheerheg
|
|
|
L01.05.01a Heg jaarlijks scheren of knippen
L01.05.01b Heg eenmaal per 2-3 jaar scheren of knippen
|
L01.06 Struweelhaag
|
|
|
L01.06.01a Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar
L01.06.01b Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar
|
L01.07 Laan
|
|
|
L01.07.01a Laan stamdiameter bomen
L01.07.01b Laan stamdiameter bomen 20-60 cm
L01.07.01c Laan stamdiameter bomen > 60 cm
|
L01.08 Knotboom
|
|
|
L01.08.01a Knotboom stamdiameter
L01.08.01b Knotboom stamdiameter 20-60 cm
L01.08.01c Knotboom stamdiameter > 60 cm
|
L01.09 Hoogstamboomgaard
|
|
|
L01.09.01 Hoogstamboomgaard
|
L03 Aardwerken
|
|
L03.01 Aardwerk en groeve
|
|
|
L03.01.00 Aardwerk en groeve
|
Onderdeel B.2. Provinciale landschapsbeheertypen en bijbehorende regionale beheerpakketten
landschap
Landschapsbeheertype
|
Beheerpakket landschap
|
L01 Groenblauwe beheerpakketten landschap
|
L01.09. Hoogstamboomgaard
|
|
L01.09.02 ZH Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen
|
L01.13. Bomenrij en solitaire boom
|
|
L01.13.03 ZH Leibomen bij historische boerderijen
|
|
L03 Aardwerken
|
|
L03.01 Aardwerk en groeve
|
|
|
L03.01.02 ZH Schurvelingen en zandwallen op Goeree
|
Beheerpakket landschap L01.09.02 ZH: Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen
Instapeisen:
- 1.
Halfhoogstamboomgaarden hebben een minimale stamhoogte die lager is dan 1,5m.
- 2.
Een halfhoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen met een stam van minimaal
0,6 meter hoog, waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.
- 3.
Een halfhoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 bomen en heeft een dichtheid van
minimaal 75 en maximaal 150 fruitbomen per hectare.
- 4.
Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnootbomen.
- 5.
Een halfhoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden
van de omgeving.
- 6.
De halfhoogstamboomgaard behoort bij een historische boerderij of ander gebouw dat
vermeld staat op een locale of landelijke monumentenlijst of de boomgaard is vermeld
op www.kich.nl of op een provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Beheereisen:
Halfhoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging
van de bomen door vee voorkomen worden.
Beheerpakket landschap L01.13.03 ZH: Leibomen bij historische boerderijen
Instapeisen:
Uitsluitend leibomen bij historische boerderijen komen in aanmerking. Dit zijn boerderijen
die voorkomen op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel terug te vinden
zijn op de MIP-lijst (Monumenten Inventarisatie Project) (zie www.kich.nl).
Beheereisen:
Het beheer is gericht op het behoud van de specifieke vorm van de leibomen.
Beheerpakket landschap L03.01.02 ZH: Schurvelingen en zandwallen op Goeree
Instapeisen:
Globaal kunnen drie typen zandwallen worden onderscheiden:
- 1.
zandwallen volledig begroeid met kruiden en grassen;
- 2.
zandwallen met kruiden en grassen en een lichte boom- of struiklaag;
- 3.
zandwallen begroeid met een zware boomlaag, braamstruweel of struiklaag;
Uitsluitend de schurvelingen en zandwallen op de Kop van Goeree vallen onder dit landschapselement.
Beheereisen:
- 1.
Om verruiging te voorkomen worden de delen met grassen en kruiden jaarlijks gefaseerd
gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd.
- 2.
Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de maanden augustus-december.
- 3.
Bomen en struiken moeten met regelmaat worden opgesnoeid.
- 4.
Schade door betreding door vee moet worden voorkomen met een raster.
- 5.
Greppels die naast de zandwallen en schurvelingen zijn gelegen moeten regelmatig
worden geschoond.
- 6.
Er mag geen snoeihout worden verbrand in, of in de directe omgeving van het element
en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
- 7.
Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het element is niet toegestaan.
Bijlage 7 Voorwaarden toeslagen
Onderdeel A:
Voorschriften toeslag schapenbeheer ()
- 1.
Gedurende elk kalenderjaar van de periode, bedoeld in artikel 3.1.2, waarvoor de
toeslag wordt verstrekt, wordt gebruik gemaakt van één of meerdere door een herder
geleide schaapskuddes bij het in stand houden van het op het natuurterrein aanwezige
natuurbeheertype.
- 2.
Het gebruik van één of meerdere door een herder geleide schaapskuddes strekt zich
gedurende elk kalenderjaar van de in punt 1 bedoelde periode uit over de gehele oppervlakte
waarvoor de toeslag door Gedeputeerde Staten wordt verstrekt. Laag tarief: schaapskudde
wordt ingezet op natuurterreinen waarop een natuurbeheertype met de aanduiding N06.03,
N09.01, N11.01 of N12.01 in stand wordt gehouden;
Hoog tarief: schaapskudde wordt ingezet op natuurterreinen waarop een natuurbeheertype
met de aanduiding N06.04, N07.01, N07.02, N08.02 of N08.04 in stand wordt gehouden.
Onderdeel B:
Vervallen
Onderdeel C:
Voorschriften aanvullende toeslag collectief agrarisch natuurbeheer ()
Subonderdeel 1 ()
- 1.
Op de beheereenheid wordt in het betreffende beheerjaar een agrarisch beheerpakket
uitgevoerd dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01,
A01.01.02, A01.01.05 of A01.01.06.
- 2.
De in artikel 4.1.2.4, eerste lid, bedoelde landbouwer blijft, na afloop van de periode
waarin in dat beheerjaar aan de aan het betreffende agrarische beheerpakket verbonden
beheereisen dient te worden voldaan indien niet om de toeslag zou zijn verzocht, net
zolang voldoen aan die beheereisen als de aanwezigheid en bescherming van de op de
betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels in het betreffende beheerjaar vereisen.
Subonderdeel 2 ()
- 1.
Op de beheereenheid wordt in het betreffende beheerjaar een agrarisch beheerpakket
inuitgevoerd dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01,
A01.01.02, A01.01.04 voor zover het de varianten a1 tot en met a4 betreft, of A01.01.06.
- 2.
De in artikel 4.1.2.4, eerste lid, bedoelde landbouwer legt op de beheereenheid stroken
aan met een breedte van minimaal 6 en maximaal 12 meter, en maait deze stroken in
elk geval niet eerder dan twee weken na de rest van de beheereenheid.
- 3.
De in punt 2 bedoelde stroken worden:
- a.
zodanig aangelegd dat de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels te
allen tijde een vluchtmogelijkheid hebben, indien nodig naar een aangrenzend perceel
waar voldoende bescherming gewaarborgd is;
- b.
net zolang in stand gehouden als de aanwezigheid en bescherming van de op de betreffende
beheereenheid aanwezige weidevogels in het betreffende beheerjaar vereisen.
Subonderdeel 3 (nestgelegenheid voor de Zwarte stern)
- 1.
De beheereenheid ligt in een door Gedeputeerde Staten van Utrecht in het natuurbeheerplan
aangewezen gebied.
- 2.
De beheereenheid bestaat uit twee randen van tenminste 250 meter lengte, gelegen
aan weerszijden van een sloot, waarop door één en dezelfde begunstigde het agrarische
beheerpakket met de aanduiding A01.01.05b wordt uitgevoerd.
- 3.
Aanvullend op, dan wel afwijkend van, de instap- en beheereisen van het agrarische
beheerpakket met de aanduiding A01.01.05b worden de eisen in de onderstaande punten
in acht genomen.
- 4.
Per rand wordt, gerekend vanaf de slootzijde, een aaneengesloten strook van 2 meter
breedte en 250 meter lengte tussen 1 april en 1 augustus niet gemaaid, gerold, gesleept
of bemest, en is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in die periode niet
toegestaan. Bovendien wordt die strook tussen 15 juni en 1 augustus niet beweid.
- 5.
Indien het overige deel van de beheereenheid of het belendende perceel beweid wordt,
dient vóór 15 juni een, tijdelijk, raster te worden geplaatst op een afstand van ten
minste 0,5 meter van de in punt 4 bedoelde strook, bezien vanuit de zijde van het
overige deel van de beheereenheid dan wel het belendende perceel. In dat geval kunnen
Gedeputeerde Staten, op basis van het in artikel 4.1.2.4, tweede lid, bedoelde advies
van de gebiedscoördinator en met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.3, tweede
tot en met vierde lid, de toeslag verhogen met een tegemoetkoming voor de tijd die
de begunstigde heeft besteed aan het plaatsen van het raster.
- 6.
Halverwege de in punt 4 bedoelde strook worden, op een onderlinge afstand van ten
minste 4 tot 5 meter en uiterlijk op 1 mei, minimaal 5 en maximaal 10 vlotjes in de
sloot uitgelegd als nestgelegenheid voor de Zwarte stern. De vlotjes voldoen aan de
eisen zoals geformuleerd door de werkgroep van de Agrarische Natuurvereniging “De
Utrechtse Venen”.
- 7.
De vlotjes worden, voor zover zij niet langer door de Zwarte stern gebruikt worden,
uiterlijk op 1 september uit het water gehaald, schoongemaakt, gedroogd en opgeslagen.
- 8.
De begunstigde houdt bij op hoeveel vlotjes gebroed wordt en hoeveel jongen er uit
komen. Deze gegevens worden door de begunstigde na afloop van het broedseizoen ter
beschikking gesteld aan de werkgroep, bedoeld in punt 6.
Subonderdeel 4 (ruige stalmest)
- 1.
Op de beheereenheid wordt een agrarisch beheerpakket uitgevoerd dat in bijlage 3,
onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02, of A01.01.05.
- 2.
Op de beheereenheid wordt in een kalenderjaar ten minste 10 en maximaal 20 ton ruige
stalmest per hectare uitgereden.
- 3.
De ruige stalmest wordt in één keer in één van de onderstaande periodes op een beheereenheid
uitgereden:
- a.
tussen 1 februari en de begindatum van de rustperiode van het betreffende agrarische
beheerpakket, óf
- b.
vanaf de dag volgend op de einddatum van de rustperiode van het betreffende agrarische
beheerpakket tot 1 september; waarbij per beheerjaar slechts één melding als bedoeld
in punt 5 gedaan mag worden.
- 4.
In afwijking van punt 3, onderdeel b, mag gedurende de tijd dat de rustperiode overeenkomstig
onderdeel C, subonderdeel 1, van de onderhavige bijlage is verlengd, geen ruige stalmest
uitgereden worden.
- 5.
Van het uitrijden van de ruige stalmest wordt binnen twee weken na dat uitrijden
melding gedaan bij de gebiedscoördinator. De melding gaat vergezeld van een kaart
met een topografische ondergrond waarop de beheereenheid is, dan wel beheereenheden
zijn, aangegeven waarop de ruige stalmest is uitgereden.
- 6.
In afwijking van punt 5, eerste volzin, dient een subsidieontvanger die niet in het
kader van collectief agrarisch natuurbeheer een in punt 1 bedoeld agrarisch beheerpakket
uitvoert, de in punt 5 bedoelde melding in bij Gedeputeerde Staten met gebruikmaking
van een daartoe door of namens Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier.
Bijlage 8 Overstaptabel Subsieregeling Agrarisch Natuurbeheer Noord-Brabant
De beheers- en landschapspakketten van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer
Noord-Brabant, opgenomen in de linkerkolom van de onderstaande tabel, kunnen op grond
van artikel 12.3, vijfde lid, van de onderhavige regeling worden gewijzigd in de agrarische
beheerpakketten onderscheidenlijk beheerpakketten landschap, opgenomen in de rechterkolom
van de onderstaande tabel:
Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Noord-Brabant
|
Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant
|
Beheerspakket (bijlagenummer/pakketnaam)
|
Agrarisch beheerpakket (aanduiding/pakketnaam)
|
|
|
6: Ontwikkeling kruidenrijk grasland
|
A02.01.02: Botanisch hooiland
|
7: Instandhouding kruidenrijk grasland
|
A02.01.02: Botanisch hooiland
|
8: Bont hooiland
|
A02.01.02: Botanisch hooiland
|
9: Bonte hooiweide
|
A02.01.02: Botanisch hooiland
A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland
|
10: Kruidenrijk weiland
|
A02.01.02: Botanisch hooiland
A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland
|
11: Bont weiland
|
A02.01.02: Botanisch hooiland
A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland
|
12: Bonte weiderand
|
A02.01.03a: Botanische weiderand
|
13: Bonte hooirand
|
A02.01.03b: Botanische hooirand
|
14: Kruidenrijke zomen
|
A02.01.03b: Botanische hooirand
|
15: Landschappelijk waardevol grasland
|
A02.01.01: Botanisch weiland
|
16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 1 juni
|
A01.01.01a: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 1 juni
|
16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 8 juni
|
A01.01.01b: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 8 juni
|
16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 15 juni
|
A01.01.01c: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 15 juni
|
16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 22 juni
|
A01.01.01d: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 22 juni
|
17: Vluchtheuvels voor weidevogels
|
Bijlage 7, onderdeel C, subonderdeel b: Toeslag kuikenstroken
|
18: Plas-dras met een inundatieperiode van 15 februari tot 15 april
|
A01.01.03a: Plas-dras met een inundatieperiode van 15 februari tot 15 april
|
18: Plas-dras met een inundatieperiode van 15 februari tot 15 mei
|
A01.01.03b: Plas-dras met een inundatieperiode van 15 februari tot 15 mei
|
23a: Faunarand algemeen op kleigrond
|
A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02a: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op kleigrond
|
23a: Faunarand algemeen op zandgrond
|
A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02b: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op zandgrond
|
23b: Patrijzenrand op kleigrond
|
A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02a: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op kleigrond
|
23b: Patrijzenrand op zandgrond
|
A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02b: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op zandgrond
|
23c: Grauwe kiekenrand op kleigrond
|
A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02a: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op kleigrond
|
23c: Grauwe kiekenrand op zandgrond
|
A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02b: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op zandgrond
|
24a: Akkerrijke flora I
|
A02.02.01a t/m c: Akker met waardevolle flora
|
26a: Akkerrijke flora II
|
A02.02.01a t/m c: Akker met waardevolle flora
|
28: Akkerflora randen
|
A02.02.03: Akkerflora randen
|
28a: Hamsterpakket
|
A01.02.03a: Bouwland voor hamsters
A01.02.03b: Opvangstrook voor hamsters
|
28c: Grasland t.b.v. overwinterende ganzen (pakket 2007)
|
A01.03.01a: Ganzen op grasland
|
28c: Ganzenfoerageergebied, variant A: Grasland (pakket 2008)
|
A01.03.01a: Ganzen op grasland
|
28c: Ganzenfoerageergebied, variant B: Bouwland (pakket 2008)
|
A01.03.01b: Ganzen op bouwland
|
28c: Ganzenfoerageergebied, variant C: Vroege groenbemester (pakket 2008)
|
A01.03.01c: Ganzen op vroege groenbemester
|
28c: Ganzenfoerageergebied, variant D: Late groenbemester (pakket 2008)
|
A01.03.01d: Ganzen op late groenbemester
|
28d: Bouwland t.b.v. overwinterende ganzen (pakket 2007)
|
A01.03.01b: Ganzen op bouwland
|
28e: Grasgroenbemester t.b.v. overwinterende ganzen (pakket 2007)
|
A01.03.01c: Ganzen op vroege groenbemester
|
28f: Grasgroenbemester maïsland t.b.v. overwinterende ganzen (pakket 2007)
|
A01.03.01d: Ganzen op late groenbemester
|
|
|
Landschapspakket (bijlagenummer/pakketnaam)
|
Beheerpakket landschap (aanduiding/pakketnaam)
|
32: Houtkade, houtwal, haag en singel
|
L01.02.01: Houtwal en singel
L01.06.01a: Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar*
L01.06.01b: Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar*
* Alleen als voldaan wordt aan instapeisen
|
33: Bomenrij
|
L01.07.01a: Laan stamdiameter kleiner dan 20 cm*
L01.07.01b: Laan stamdiameter 20-60 cm*
L01.07.01c: Laan stamdiameter groter dan 60 cm*
L01.13.01a: Bomenrij stamdiameter kleiner dan 20 cm
L01.13.01b: Bomenrij stamdiameter 20-60 cm
L01.13.01c: Bomenrij stamdiameter groter dan 60 cm
* Alleen als voldaan wordt aan instapeisen
|
|
36: Elzensingel
|
L01.03.01c: Elzensingel bedekkingsgraad groter dan 75%
|
37: Geriefhoutbosje
|
L01.11.01a: Hakhoutbosje met dominantie van langzaamgroeiende boomsoorten (zomereik,
wintereik, berk, haagbeuk)
L01.11.01b: Hakhoutbosje met dominantie van snelgroeiende boomsoorten (zwarte els,
gewone es)
|
38: Knip- en scheerheg
|
L01.05.01a: Knip- en scheerheg jaarlijkse cyclus
L01.05.01b: Knip- en scheerheg 2-3 jaarlijkse cyclus
|
40: Knotbomen(rij)
|
L01.08.01a: Knotboom stamdiameter kleiner dan 20 cm
L01.08.01b: Knotboom stamdiameter 20-60 cm
L01.08.01c: Knotboom stamdiameter groter dan 60 cm
|
41: Grubbe en holle weg
|
L01.02.03: Holle weg en graft
|
42: Hoogstamboomgaard
|
L01.09.01: Hoogstamboomgaard
|
44: Poel kleiner dan 75m
|
L01.01.01a: Poel en klein historisch water kleiner dan 175m
|
44: Poel 75-175m
|
L01.01.01a: Poel en klein historisch water kleiner dan 175m
|
44: Poel groter dan 175m
|
L01.01.01b: Poel en klein historisch water groter dan 175m
|
45: Rietzoom en klein rietperceel (rijland)
|
L01.14.01a: Smalle rietzoom (2-5m)
|
45: Rietzoom en klein rietperceel (vaarland)
|
L01.14.01b: Brede rietzoom (groter dan 5m) en klein rietperceel
|
46: Raster
|
Subsidie zit verdisconteerd in de verschillende beheerpakketten landschap
|
Bijlage 9 Index Natuur en Landschap
Bijlage 9 Index Natuur en Landschap
Bijlage 10 Tarieven begrotingsjaar 2016 in euro’s per eenheid
Bijlage 10 Tarieven begrotingsjaar 2016 in euro’s per eenheid