§ 3 Taak- en kostenverdeling bij specifieke zaken.
§ 3.1 Aanleg en reconstructie.
Wat betreft zaken die van direct belang voor de verbindingsfunctie van de weg zijn,
geldt dat de provincie deze werken binnen haar beheersgebied zelf uitvoert. Voorbeelden
van zaken van direct belang zijn: verhardingen, markeringen, bebording, bermen, beplantingen,
verlichting, bewegwijzering, verkeersregelinstallaties, bushalteplaatsen, voetgangersoversteekplaatsen.
Voor wat betreft andere zaken kan worden overeengekomen dat de wederpartij voor uitvoering
zorgdraagt.
Kostentoedeling.
- a.
Aanleg; hier geldt het veroorzakerprincipe. Het kan echter voorkomen dat als gevolg
van de aanleg van een nieuw werk van de ene partij ook een kwalitatieve verbetering
ontstaat aan een bestaand werk van de andere partij. In zo'n geval heeft die andere
partij mede voordeel van het nieuwe werk. In dergelijke gevallen moet het verlenen
van een bijdrage door die andere partij tot de mogelijkheden behoren.
- b.
Reconstructie/aanpassingen van bestaande kruispunten of aansluitingen. De reconstructie
van een bestaande situatie kan nodig zijn:
- -
Omdat de situatie op een kruispunt zelf te wensen overlaat. De reconstructiekosten
worden tussen de provincie en de beheerder van het aansluitende wegvak verdeeld volgens
de wegvakkentheorie.
- -
De uit te voeren werken zijn het gevolg van het handelen van één beheerder van een
weg op een aansluiting.
De reconstructiekosten komen volledig ten laste van de veroorzakende beheerder: het
veroorzakerprincipe Op grond van plaatselijke specifieke omstandigheden kan een nadere
kostenverdeling tussen partijen worden overeengekomen.
- c.
In de gevallen, genoemd onder a en b, kan het voorkomen dat enige tijd na de uitvoering
van het werk alsnog nadere voorzieningen nodig blijken, bijvoorbeeld verlichting of
een verkeersregelinstallatie. Welke aanvullende voorzieningen nodig zijn, zal in overleg
met de betrokken instantie door de provincie worden bepaald. Doet de noodzaak zich
voor binnen vijf jaar na voltooiing van het werk en vindt de noodzaak zijn oorsprong
in door de veroorzaker aangegeven (onjuiste) ontwerpuitgangspunten dan komen de kosten
van aanleg alsnog ten laste van de partij die het oorspronkelijke werk heeft bekostigd.
Na verloop van vijf jaar is sprake van een bestaande situatie.
§ 3.2 Beheer, onderhoud en exploitatie.
Wegvakken en gelijkvloerse kruisingen.
Buiten de bebouwde kom verricht de provincie, binnen haar beheersgebied, het beheer
en onderhoud van alle zaken die direct van belang zijn voor het verkeer op de provinciale
weg: verhardingen, markeringen, bebording, bermen, beplantingen, verlichting, bewegwijzering
en verkeersregelinstallaties. De gemeenten worden belast met zaken welke niet direct
van belang zijn voor het verkeer op de provinciale weg, zoals informatiekasten en
abri's.
De kosten van verhardingen en bijbehorende zaken van aansluitingen van wegen van een
andere overheid, voor zover gelegen binnen de overeen te komen provinciale beheersgrens,
worden onderhouden door de provincie voor rekening van de beheerder van die aansluitende
weg. In de beheersovereenkomst en de daarbij behorende tekening(en) worden hieromtrent
gedetailleerde afspraken vastgelegd.
Binnen de bebouwde kom ligt dit anders. De verkeersfunctie van de provinciale weg
komt daar veel directer in aanraking met gemeentelijke taken ten aanzien van de omgevingskwaliteit
van (dorps-)kernen (leefbaarheid, sociale veiligheid e.d.). Deze laatste twee facetten
hebben een grote invloed op het uitrustingskader van de provinciale weg. Voorzieningen
als verlichting en beplanting zijn binnen de bebouwde kom in hoofdzaak aanwezig ten
behoeve van genoemde gemeentelijke belangen. Uit praktische overwegingen beperkt de
taak van de provincie zich hier tot het onderhoud van de verharding van de hoofdrijbaan
en de eventuele fietspaden en verkeersregelinstallaties.
Wegverlichtingen.
Om te komen tot een evenwichtige toedeling van taken en kosten bij aanleg, onderhoud
en exploitatie, is een specificatie nodig. Die is gebaseerd op de aanleiding tot plaatsing
van de verlichting en de plaats waar de installatie moet worden aangebracht.
Voor wat betreft de reden tot plaatsing dient in hoofdzaak een onderscheid gemaakt
te worden in verlichting ten behoeve van het verkeer (veiligheid en/of afwikkeling)
én handhaving van de openbare orde (sociale veiligheid). Omdat verkeersveiligheid
en/of -afwikkeling zowel tot het gemeentelijke als het provinciale takenpakket behoren,
worden de kosten ter plaatse van aansluitingen van wegen verdeeld conform de wegvakkentheorie.
Vanuit de optiek van de provincie is de handhaving van de openbare orde geen verantwoordelijkheid
voor de wegbeheerder. Daarom komen de hieruit voortvloeiende kosten, dus ook die gepaard
gaan met verlichting die uitsluitend dient voor de verbetering van de sociale veiligheid,
in het algemeen niet ten laste van de provincie.
Indien wegverlichting zuiver ten behoeve van een plaatselijk belang geplaatst wordt
(de zogenaamde oriëntatieverlichting) komen alle kosten ten laste van de partij op
wiens verzoek de verlichting gerealiseerd wordt. Bij een combinatie van functies wordt
gezocht naar een redelijke toedeling van taken en kosten. Het onderhoud en de exploitatie
van verlichting op provinciale wegen buiten de bebouwde kom wordt uitgevoerd door
de provincie. Binnen de bebouwde kom wordt het onderhoud en de exploitatie van verlichting
op provinciale wegen veelal uitgevoerd door de gemeente aangezien de omvang en aard
van de verlichting in hoofdzaak aanwezig c.q. afgestemd zijn op verbetering van de
sociale veiligheid en de omgevingskwaliteit.
Bewegwijzering op of ten behoeve van kruispunten.
Conform de werkwijze van de ANWB geschiedt het onderhoud van de ANWBvoorzieningen
op een kruising van een gemeentelijke en een provinciale weg, in overleg met en in
opdracht van de provincie. De verlichting van de ANWB-voorzieningen wordt uitgevoerd
door de partij die belast is met het onderhoud en de exploitatie van de wegverlichting
ten behoeve van betreffende kruising. De verdeling van kosten vindt wederom plaats
volgens de wegvakkentheorie.
Verkeersregelinstallaties.
Om het verkeer op de provinciale verbinding zo goed en veilig mogelijk af te wikkelen
worden verkeersregelinstallaties alleen geplaatst indien dat vanuit het oogpunt van
verkeersveiligheid en/of de capaciteit van de kruising ook werkelijk noodzakelijk
is en er géén andere adequate oplossing mogelijk is. Het beheer, onderhoud en exploitatie
van verkeersregelinstallatie met alle daarbij behorend apparatuur en voorzieningen
wordt uitgevoerd door de provincie. Alle hiermede gepaard gaande kosten worden verdeeld
conform de wegvakkentheorie.
Ongelijkvloerse kruisingen (viaducten).
Uitgangspunt is dat een kunstwerk bij van een ongelijkvloerse kruising als constructie
berust bij de (weg)beheerder van de hoogste orde (in volgorde Rijk - provincie - gemeente).
Tot de constructie behoren alle zaken die aanwezig zijn tengevolge van een kunstwerk
en dus niet tot het normale profiel van de kruisende weg gerekend worden.
Tot de bij het kunstwerk behorende zaken worden gerekend:
- -
de fundering;
- -
de pijlers en landhoofden;
- -
de taludbekleding;
- -
de rij-ijzers;
- -
de stootplaten;
- -
de geleiderail- en/of leuningconstructies ter plaatse van het kunstwerk ten behoeve
van het verkeer, inclusief de voortzettingen daarvan in de bermen.
Het constructief onderhoud van de verhardingen op of in het kunstwerk geschiedt door
de beheerder van het kunstwerk, in overleg met en op kosten van de beheerder van de
weg op of in het kunstwerk. De zorg voor het beheer van de rijbaan, het onderhoud
van de wegverlichting, de gladheidbestrijding en ook het schoonhouden van het wegdek
en de voorzieningen ten behoeve van de afwatering berusten bij de beheerder van de
weg op of in het kunstwerk.
Objecten van uitsluitend plaatselijk belang.
(Zoals voetgangersoversteekplaatsen, voetpaden, trottoirs, parallelwegen etc.). Het
onderhoud van deze objecten geschiedt volledig door en voor rekening van de gemeente
die de voorzieningen heeft aangelegd.
Aansluiting rijkswegen.
In een groot aantal gevallen eindigt of begint een provinciale weg bij de aansluiting
van een Rijksweg. In die gevallen loopt een provinciale weg in principe door tot en
met de beide aansluitpunten van de respectievelijke op- en afritten van de rijksweg.
In veel gevallen haakt een gemeentelijke weg aan ter plaatse van één van beide aansluitpunten.
Bij deze situaties worden de beide aansluitpunten van de op- en afritten als afzonderlijke
kruispunten beschouwd waarvoor een verschillende verdeling van toepassing is voor
de eventuele reconstructiekosten en de kosten die gepaard gaan met de verlichting,
verkeersregelinstallatie, et cetera. Ter plaatse van het aansluitpunt waar één op-
en één afrit van de Rijksweg, de provinciale weg en een gemeentelijke rijbaan samen
komen, nemen zowel de provincie als Rijkswaterstaat 40% van de kosten voor hun rekening
en komt de overige 20% ten laste van de gemeente. De kosten die gepaard gaan met het
andere aansluitpunt - waar de gemeente dus geen aansluitende weg(en) heeft - worden
gelijk verdeeld tussen het Rijk en de provincie. (zie figuur onder)
[niet opgenomen]