Inhoud regeling

Regeling vervallen per 29-03-2013

Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant

Geldend van 29-03-2013 t/m 28-03-2013

Intitulé

Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant,

Gezien het voorstel van Gedeputeerde Staten, d.d. 25 mei 2010, alsmede de Memorie van Antwoord/Nota van Wijziging van Gedeputeerde Staten d.d. 6 juli 2010;

Gelet op de artikelen 143 en 152 van de Provinciewet;

Gelet op de artikelen 16, 19c, 19d, 19kd, 19ke en 19kf van de Natuurbeschermingswet 1998;

Gezien het advies van de Commissie voor Ruimte en Milieu d.d. 1 juli 2010;

Overwegende dat dat op 29 september 2009 het Convenant ‘Stikstof en Natura 2000’ tot stand gekomen is;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 8 december 2009 de inhoud van dit convenant hebben vastgesteld als basis voor hun beleid met betrekking tot stikstofdeposities op Natura 2000-gebieden vanuit de veehouderij;

Overwegende dat artikel19ke via de Crisis- en herstelwet in de Natuurbeschermingswet 1998 is opgenomen om nadere regelgeving op provinciaal niveau mogelijk te maken en op 31 maart 2010 in werking getreden is;

Overwegende tenslotte dat er goede redenen zijn om deze nadere regelgeving op zo kort mogelijke termijn in werking te laten treden;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de AMvB Huisvesting: het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij

  • b.

    bedrijf: inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bestemd voor het fokken, mesten en houden van dieren;

  • c.

    Commissie: Commissie van Deskundigen, bedoeld in artikel 5;

  • d.

    de depositiebank: het registratie- en monitoringsysteem met betrekking tot de afname van de N-depositie van veehouderijbedrijven, voor zover deze afname beschikbaar is voor saldering;

  • e.

    het gecorrigeerd emissieplafond: de referentie-emissie van een bedrijf, als bedoeld in artikel 22;

  • f.

    veehouderij: agrarische bedrijfsvoering met als hoofdactiviteit het houden van vee, pluimvee of pelsdieren;

  • g.

    N-depositie: neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat, waarbij de belasting op een punt binnen het habitat uitgedrukt wordt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat als geheel in mol N/jr;

  • h.

    N-gevoelig habitat: habitat, leefgebied of deel daarvan als bedoeld in artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 met een kritische depositiewaarde kleiner dan 2400 mol N/ha/jr;

  • i.

    nieuwe stal: na 7 december 2004 nieuw opgericht, dan wel geheel of gedeeltelijk gerenoveerd dierenverblijf waarvoor een bouwvergunning krachtens de Woningwet noodzakelijk is;

  • j.

    piekbelasting: N-depositie van ten minste 200,0 mol N/ha/jr veroorzaakt door een individueel bedrijf op het door dat bedrijf meest belaste punt van een N-gevoelig habitat;

  • k.

    RAV-lijst: lijst van huisvestingssystemen met bijbehorende jaaremissies van ammoniak per diersoort verbonden aan de Regeling ammoniak en veehouderij;

  • l.

    salderen: vereffenen van een door een bedrijf veroorzaakte toename van de N-depositie (in mol N/jr) op een N-gevoelig habitat met de afname van de N-depositie op hetzelfde habitat als gevolg van het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de bedrijfsvoering door een of meer andere bedrijven;

  • m.

    veearme gebieden: gebieden waarbinnen de bijdrage aan de N-depositie door de bedrijven binnen een afstand van 5 km van een N-gevoelig habitat ten hoogste 5% bedraagt van de totale N-depositie op dat habitat.

PARAGRAAF 1 EISEN AAN STALSYSTEMEN

Artikel 2 zorgplicht voor de ondernemer

De initiatiefnemer, onderscheidenlijk drijver van de betrokken inrichting, draagt er zorg voor, dat bij het realiseren van een nieuwe stal voldaan is aan de vereisten als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 3 taakstelling op lange termijn

Onverminderd artikel 2 draagt de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de drijver van de inrichting er zorg voor, dat uiterlijk per 1 januari 2028 het bedrijf als geheel gemiddeld voldoet aan de vereisten als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 4 actualiseren technische staleisen

Gedeputeerde Staten wijzigen Bijlage 1, zodra de technische ontwikkelingen of het regionale N-depositieniveau daartoe aanleiding geven.

Artikel 5 Commissie van Deskundigen

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen een Commissie van onafhankelijke deskundigen in.

  • 2 De Commissie adviseert over:

    • a.

      aanpassingen van Bijlage 1 die al of niet overeenstemmen met de meest actuele versie van de RAV-lijst;

    • b.

      situaties, zowel ad hoc als structureel, waarin de RAV-lijst niet voorziet, of sprake is van interpretatiegeschillen.

  • 3 De Commissie kan afhankelijk van het concrete adviesonderwerp een wisselende samenstelling hebben.

  • 4 Gedeputeerde Staten stellen nadere regels vast met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de Commissie.

PARAGRAAF 2 MELDINGSPLICHT VOOR NIEUWE STALLEN

Artikel 6 meldingsplicht en salderingsverzoek

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 en 3 meldt de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de drijver van de betrokken inrichting, het voornemen tot het realiseren van een of meer nieuwe stallen bij Gedeputeerde Staten.

  • 2 Indien door het realiseren van de nieuwe stallen een saldering als bedoeld in de artikelen 23 t/m 29 noodzakelijk is, wordt een daartoe strekkend verzoek gelijktijdig met de melding ingediend.

Artikel 7 vereiste gegevens

Bij de melding worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een afschrift van de toepasselijke aanvraag voor een bouwvergunning krachtens de Woningwet, dan wel vergunning krachtens de Wet milieubeheer of melding op basis van het Besluit landbouw milieubeheer, onderscheidenlijk omgevingsvergunning;

  • b.

    de voor emissie/depositieberekeningen noodzakelijke berekeningsparameters voor het bedrijf als geheel: diersoorten en aantallen, huisvestingssyste(e)m(en), locatie en hoogte van de emissiepunten, alsmede de overige emissiecondities, voor zover deze nog niet opgenomen zijn in de onder a. genoemde documenten;

  • c.

    een berekening van de N-depositie in zowel de uitgangs- als de beoogde situatie;

  • d.

    een opgave van de te salderen toename in de maximale N-depositie boven de belasting, die overeenkomt met het toepasselijke gecorrigeerd emissieplafond.

Artikel 8 meldingsformulier

Gedeputeerde Staten stellen een al dan niet elektronisch formulier vast voor het doen van meldingen en verzoeken als bedoeld in artikel 6, eerste, respectievelijk tweede lid.

Artikel 9 gevolgen van de melding

Naar aanleiding van de melding, bedoeld in artikel 6 eerste lid, besluiten Gedeputeerde Staten:

  • a.

    indien nieuwe stallen voldoen aan de vereisten als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regeling en geen overschrijding van het gecorrigeerd emissieplafond optreedt, de melding voor kennisgeving aan te nemen;

  • b.

    indien voldaan is aan vereisten als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regeling en het gecorrigeerd emissieplafond overschreden wordt bij een bedrijf vallend onder categorie A of B als bedoeld in artikel 17, over de mogelijkheid van saldering overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 29;

  • c.

    indien onvoldoende mogelijkheden bestaan voor de onder b. genoemde saldering, over een aanschrijving tot het beperken van de bedrijfsomvang, dan wel het treffen van technische voorzieningen waardoor de depositie het niveau overeenkomend met het gecorrigeerd emissieplafond niet meer overschrijdt met inachtneming van het bepaalde in artikel 19 ke Natuurbeschermingswet 1998;

  • d.

    indien het gecorrigeerd emissieplafond overschreden wordt bij een bedrijf vallend onder categorie C als bedoeld in artikel 17, over een aanschrijving tot het beperken van de bedrijfsomvang, dan wel het treffen van technische voorzieningen, waardoor de depositie het niveau overeenkomend met het gecorrigeerd emissieplafond niet meer overschrijdt met inachtneming van het bepaalde in artikel 19 ke Natuurbeschermingswet 1998;

  • e.

    indien het gaat om een bedrijf vallend onder categorie D als bedoeld in artikel 17, over een aanschrijving tot het beperken van de bedrijfsomvang, dan wel het treffen van technische voorzieningen, waardoor:

    • 1e

      bij een ten tijde van het inwerkingtreden van deze regeling reeds bestaande piekbelasting de depositie binnen een redelijke termijn daalt tot beneden 200,0 mol N/ha/jr;

    • 2e

      . bij een nieuw optredende piekbelasting de depositie onmiddellijk teruggebracht wordt tot de waarde, die overeenkomt met het gecorrigeerd emissieplafond, indien de uitgangssituatie van het bedrijf in categorie C valt, dan wel tot ten hoogste 50,0 mol N/ha/jr, indien de uitgangssituatie van het bedrijf in categorie A of B valt. In de laatstgenoemde situatie wordt rekening gehouden met de eventueel mogelijke saldering.

Artikel 10 mogelijk ontwikkelingsverbod

Voor zover het beperken van de bedrijfsomvang in combinatie met de redelijkerwijs te treffen technische voorzieningen niet kunnen leiden tot het bereiken van een van de in artikel 9 genoemde eindsituaties, houdt het besluit naar aanleiding van de melding, bedoeld in artikel 6, een verbod op de voorgenomen bedrijfsontwikkeling in.

PARAGRAAF 3 DEPOSITIEBANK

Artikel 11 Berekening van stikstofdeposities

  • 1 De berekening van stikstofdeposities in het kader van deze regeling vindt plaats op de wijze als aangegeven in Bijlage 2. .

  • 2 Gedeputeerde Staten passen Bijlage 2 aan, indien gewijzigde inzichten en de ontwikkelingen in wetenschap en techniek daar aanleiding toe geven.

Artikel 12 inrichting depositiebank

Gedeputeerde Staten dragen zorg voor het inrichten en onderhouden van een depositiebank, die gevuld wordt met:

  • a.

    de vervallen deposities van bedrijven, die na 7 december 2004 de bedrijfsvoering beëindigd hebben en waarvan de vergunning krachtens de Wet milieubeheer, dan wel de melding op basis van het Besluit landbouw milieubeheer is ingetrokken of vervallen;

  • b.

    de vrijkomende deposities bij wijzigingen van vergunning krachtens de Wet milieubeheer dan wel meldingen volgens het Besluit landbouw milieubeheer, na 7 december 2004;

    steeds voor zover deze nog niet eerder gebruikt zijn voor een saldering.

Artikel 13 onderverdeling depositiebank

De in de depositiebank opgenomen deposities van gestopte of gekrompen bedrijven, die 5,0 mol N/ha/jr of meer bedragen, worden eveneens opgenomen in een deelregistratie, de depositiebank B.

Artikel 14 beperking bij inbreng van piekbelastingen

Indien de vervallen depositie, bedoeld in artikel 12 een piekbelasting betreft, kan van de vervallen depositie voor maximaal 50,0 mol N/ha/jr, berekend op het meest belaste punt van de N-gevoelige habitats, in de depositiebank worden opgenomen.

Artikel 15 beperking hergebruik

Reeds eerder bij saldering gebruikte deposities mogen niet opnieuw in de depositiebank worden opgenomen, behoudens als het gaat om tijdelijk onttrokken deposities als bedoeld in de artikelen 30 en 31, of indien het betrokken bedrijf zijn vergunde activiteiten beperkt of beëindigt.

Artikel 16 nadere regeling door Gedeputeerde Staten

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 13 tot en met 15 stellen Gedeputeerde Staten nadere regels vast over de wijze waarop de depositiebank gevuld wordt en depositierechten worden uitgegeven.

PARAGRAAF 4 EISEN OP BASIS VAN DE STIKSTOFDEPOSITIE

Artikel 17 categorie-indeling van bedrijven

Op basis van de door de initiatiefnemer, onderscheidenlijk door de drijver van de betrokken inrichting beoogde situatie worden bedrijven al naar gelang hun maximale N-depositie op een N-gevoelig habitat binnen een Natura 2000-gebied ingedeeld in de volgende categorieën:

  • A

    Bedrijven met een N-depositie van 5,0 mol N/ha/jr of minder;

  • B

    Bedrijven met een N-depositie boven 5,0, maar niet meer dan 50,0 mol N/ha/jr;

  • C

    Bedrijven met een N-depositie boven 50,0, maar onder 200,0 mol N/ha/jr;

  • D

    Bedrijven met een N-depositie van 200,0 mol N/ha/jr of meer.

Artikel 18 depositie-eisen voor bedrijven in categorie A

Onverminderd artikel 2 draagt de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de drijver van de inrichting die valt onder categorie A, zorg dat:

  • a.

    de N-depositie niet toeneemt boven de waarde, die correspondeert met een emissie overeenkomend met het gecorrigeerd emissieplafond, of

  • b.

    een toename van de N-depositie boven het onder a. bedoelde niveau aangemeld wordt voor saldering als aangegeven in de artikelen 23 tot en met 29.

Artikel 19 depositie-eisen voor bedrijven in categorie B

Onverminderd artikel 2 draagt de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de drijver van de inrichting die valt onder categorie B, zorg dat:

  • a.

    de N-depositie niet toeneemt boven de waarde, die correspondeert met een emissie overeenkomend met het gecorrigeerd emissieplafond, of

  • b.

    een toename van de N-depositie boven het onder a. bedoelde niveau aangemeld wordt voor saldering als aangegeven in de artikelen 23 tot en met 29, waarbij het bedrijf voorafgaand aan de saldering tevens gemiddeld voldoet aan:

    • 1e

      de eisen van de AMvB Huisvesting, de BBT-eisen, op enig moment binnen 6 jaar na inwerkingtreding van deze regeling;

    • 2e

      de door Gedeputeerde Staten na advies van de Commissie vast te stellen criteria voor BBT+ op enig moment in de daarop volgende periode van 6 jaar, en

    • 3e

      de op overeenkomstige wijze vast te stellen criteria voor BBT++ op enig moment in de daarop volgende periode van 6 jaar.

Artikel 20 depositie-eisen aan bedrijven in de categorieën C en D

Onverminderd artikel 2 draagt de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de drijver van de inrichting die valt onder categorie C of D, zorg dat de N-depositie niet toeneemt boven de waarde die correspondeert met een emissie overeenkomend met het gecorrigeerd emissieplafond.

PARAGRAAF 5 SALDERING

Artikel 21 in saldering betrokken habitats

Saldering vindt slechts plaats in situaties waarbij:

  • a.

    de N-depositie op een of meer N-gevoelige habitats binnen een Natura 2000-gebied de kritische depositiewaarde overschrijdt, en tevens

  • b.

    de maximale depositie van het betrokken bedrijf op het dichtstbijzijnde punt van een dergelijk N-gevoelig habitat (na afronding) ten minste 0,1 mol N/ha.jr bedraagt.

Artikel 22 gecorrigeerd emissieplafond als referentie op bedrijfsniveau

Ten behoeve van de saldering, bedoeld in artikel 23 wordt een referentie-emissie op bedrijfsniveau vastgesteld, die

  • a.

    indien een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet verleend is, overeenkomt met de emissie behorend bij de bedrijfssituatie die aan deze vergunning ten grondslag ligt, nadat deze gecorrigeerd is voor de vereisten van de AMvB Huisvesting;

  • b.

    indien een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet ontbreekt, overeenkomt met de emissie volgens de bedrijfssituatie die ten grondslag ligt aan de op 7 december 2004 geldende vergunning krachtens de Wet milieubeheer, of melding krachtens het Besluit landbouw milieubeheer, nadat deze gecorrigeerd is voor de vereisten van de AMvB Huisvesting.

Artikel 23 salderingsgrondslag

Saldering vindt plaats op basis van de totale toename van de aan het bedrijf toe te rekenen N-belasting op het N-gevoelige habitat vergeleken met de depositiesituatie bij het gecorrigeerd emissieplafond, uitgedrukt in mol N/jr.

Artikel 24 saldering uitsluitend via depositiebank

Saldering vindt uitsluitend plaats met de N-deposities die opgenomen zijn in de depositiebank als bedoeld in artikel 12 van deze regeling.

Artikel 25 uitzondering bij bedrijfsconcentratie

In afwijking van artikel 24 komt bij integrale verplaatsing of hervestiging van een bedrijf, dan wel het ruimtelijk concentreren van een bedrijf met meerdere vestigingslocaties die ten minste vier jaar deel uitmaken van het bedrijf, de N-depositie van de verlaten of opgeheven locaties ten goede aan de geconcentreerde vestiging, voor zover deze N-depositie kan bijdragen aan de saldering en per verlaten of opgeheven locatie beneden 200,0 mol N/ha/jr blijft.

Artikel 26 salderen bij nieuwvestiging en bedrijfsverplaatsing in het kader van de Reconstructiewet

De bij nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing in het kader van de reconstructiewet nieuw ontstane N-depositie dient volledig gesaldeerd te worden. Dit is mogelijk tot ten hoogste een N-depositie van 50,0 mol N/ha/jr.

Artikel 27 beperking depositiebank bij categorie B

Indien gesaldeerd wordt ten behoeve van een bedrijf uit de categorie B, bedoeld in artikel 17, kan uitsluitend gebruik gemaakt worden van de depositieruimte in de depositiebank B, bedoeld in artikel 13.

Artikel 28 beperking groeitempo grotere belastingen

Bij saldering ten behoeve van reeds bestaande bedrijven uit de categorie B, bedoeld in artikel 17, wordt per periode van telkens 6 jaar en beneden het plafond van 50,0 mol N/ha/jr, maximaal een verdubbeling van de totale N-depositie door het bedrijf toegestaan.

Artikel 29 salderingsbesluit

  • 1 Gedeputeerde Staten stemmen, behoudens de uitzonderingen bedoeld in de artikelen 33 en 35, naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 6, tweede lid, uitsluitend in met de saldering indien de depositiebank voldoende en op geschikte locaties gelegen depositierechten bevat om de saldering uit te voeren.

  • 2 Het in het voorgaande lid bedoelde besluit wordt onderbouwd met een depositieberekening.

Artikel 30 voorlopige saldering tijdens procedure omgevingsvergunning

  • 1 De onttrekking van depositierechten aan de depositiebank vindt plaats op de datum dat de melding, bedoeld in artikel 6, in behandeling genomen wordt.

  • 2 De onttrekking is tijdelijk voor een periode van ten hoogste een jaar en wordt definitief op het moment dat de bouwvergunning of daarmee overeenkomende omgevingsvergunning in werking treedt.

  • 3 Indien de tijdelijke onttrekking eindigt door tijdsverloop, kan een verzoek tot verlenging van de termijn ingediend worden.

  • 4 Aan een tijdelijke onttrekking, dan wel een lopend verzoek voor termijnverlenging kunnen geen rechten ontleend worden.

Artikel 31 voorkomen dubbele onttrekking

Tijdelijk en definitief aan de depositiebank onttrokken deposities zijn niet beschikbaar in het kader van gelijktijdig lopende, maar later gestarte meldingsprocedures.

Artikel 32 aanpassing gecorrigeerd emissieplafond

De N-emissie van het bedrijf na het definitief worden van de saldering, bedoeld in artikel 30, tweede lid, geldt vanaf dat moment als nieuwe waarde voor het gecorrigeerd emissieplafond.

PARAGRAAF 6 BIJZONDERE SITUATIES

Artikel 33 vee-arme gebieden

Gedeputeerde Staten kunnen in vee-arme gebieden, indien de depositiebank onvoldoende mogelijkheden biedt voor saldering overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 29, rekening houdend met de specifieke omstandigheden in het gebied, volstaan met een beperktere saldering, voor zover dit geen afbreuk doet aan de algemene afname van de achtergronddepositie.

Artikel 34 hardheidsclausule

Gedeputeerde Staten kunnen in individuele gevallen bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover de toepassing gelet op de betrokken belangen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mits dit geen negatieve invloed heeft op het streven naar algemene depositieafname.

PARAGRAAF 7 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 35 reeds gerealiseerde nieuwe stallen

Bij nieuwe stallen, waarvoor op 25 mei 2010 reeds een aanvraag voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer, een melding krachtens Besluit landbouw milieubeheer, een bouwvergunning krachtens de Woningwet, dan wel een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 in behandeling genomen, dan wel verleend is, geldt dat:

  • a

    de technische uitvoering volgens die vergunningaanvraag of melding, voor zover relevant voor de emissiesituatie, in de plaats treedt van de eisen bedoeld in Bijlage 1, en

  • b

    artikel 24 niet van toepassing is, mits de voor saldering op ten minste de grondslag van artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 benodigde vergunningen krachtens de Wet milieubeheer, of meldingen krachtens het Besluit landbouw milieubeheer, van andere bedrijven uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van deze regeling ingetrokken zijn.

Artikel 36 compensatie voor beperkte saldering

  • 1 Voor zover de N-depositie door de in artikel 33 of 35 bedoelde bedrijven niet voldoet aan de depositie-eisen van de artikelen 18 . tot en met 20, treffen Gedeputeerde Staten in het kader van de beheerplannen krachtens artikel 19a van de Natuurbeschermingswet 1998 een voorziening.

  • 2 De in het voorgaande lid bedoelde voorziening kan inhouden, dat op enig moment een compenserende onttrekking aan de depositiebank plaatsvindt.

Artikel 37 monitoring

  • 1 Gedeputeerde Staten doen jaarlijks verslag van de ontwikkeling van de N-deposities op de Natura 2000-gebieden in het voorafgaande kalenderjaar, voor het eerst in maart volgend op het jaar van inwerkingtreding van deze regeling.

  • 2 Bij de verslaggeving wordt in ieder geval aandacht gegeven aan:

    • a.

      de volumeontwikkeling in de veehouderij;

    • b.

      de mate van toepassing van emissiearme stalsystemen;

    • c.

      de aantallen bedrijven per categorie als bedoeld in artikel 17 met hun gemiddelde depositie;

    • d.

      de ontwikkeling van de depositiebank;

    • e.

      de mate waarin de beleidsdoelstelling met betrekking tot de depositieafname bereikt wordt.

Artikel 38 bekendmaking en inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 39 citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 9 juli 2010
Provinciale Staten voornoemd,
de voorzitter prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de griffier mw. drs. E.M.W.J. Wöltgens

Bijlagen

Bijlage 1 bij Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant

Emissiefactoren voor de emissie vanuit het dierenverblijf, inclusief de emissie van de mest die in het dierenverblijf is opgeslagen (versie 10 januari 2012

Bijlage 2 bij Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant

Berekening van deposities

  • 1. berekening van bedrijfsgebonden depositie

    Ten behoeve van de effectbepaling op een N-gevoelig habitat en de saldering wordt de N-depositie berekend met behulp van de meest actuele versie van het model/rekenprogramma AAgro-Stacks.

  • 2. berekening van regionale depositie

    Ten behoeve van de monitoring wordt de regionale N-depositie met inbegrip van de algemene depositieachtergrond berekend met de meest recente versie van het OPS-model, dat ter beschikking is gesteld door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).

  • 3. afrondingsregels

    De beoordeling van relevante depositieberekeningen vindt plaats op basis van het berekeningsresultaat na afronding op 1 decimaal conform de afrondingsregels van NEN 1047 ‘Receptbladen voor de statistische verwerking van waarnemingen’, Blad 2.1.

  • 4. aanpassingen rekenprogramma

    Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om, indien de ontwikkeling van de rekenmodellen daar aanleiding toe geeft, in plaats van de onder 1, respectievelijk 2 genoemde programma’s een meer geavanceerd programma voor te schrijven.

Juridisch kader en algemene opzet van de verordening

De voorliggende verordening is gebaseerd op artikel 19ke van de Natuurbeschermingswet 1998. Dit artikel draagt aan het bevoegd gezag op om alle maatregelen te nemen, die de blootstelling van beschermde habitats in Natura 2000-gebieden aan negatieve invloeden tegengaan en opent in dat kader de mogelijkheid om bij provinciale verordening regels vast te stellen.

Artikel 19ke bevat geen verwijzing naar de artikelen 19d en/of 19kd, zodat de verordening geacht wordt los te staan van een eventuele vergunningplicht en zich direct richt op de initiatiefnemer/drijver van de inrichting, zowel in de situatie, dat een vergunning nodig is, als wanneer dat niet het geval is.

Tegen deze achtergrond richt de verordening zich direct tot de ondernemer met de opdracht om te voldoen aan de eisen, die overeengekomen zijn in het convenant ‘Stikstof en Natura 2000’.

Uit de toespitsing van zowel artikel 19kd als 19ke op de Natura 2000-gebieden volgt, dat noch de vrijstelling van vergunningplicht, noch de verordening betrekking heeft op de zogenaamde ‘oude’ beschermde natuurmonumenten. Stikstofbronnen met een invloed op deze gebieden blijven volledig en uitsluitend onder de vergunningplicht van artikel 16 vallen. Hiertoe dient een beleidsregel te worden opgesteld. De technische staleisen uit de verordening zijn echter provinciebreed van toepassing en dus ook van toepassing op bedrijven die vergunningplichtig zijn krachtens artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998. De uitvoering van de verordening leidt daarmee automatisch ook tot bescherming van de ‘oude’ beschermde natuurmonumenten.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 (voor zover toelichting nodig is)

N-depositie De hoeveelheid neergeslagen stikstof (N)-verbindingen kan op verschillende manieren uitgedrukt worden: in kg N-houdende verbinding, dan wel in kg of mol N. Voor het milieueffect is niet de hoeveelheid van de verbinding bepalend, maar de hoeveelheid stikstof. De enige eenheid, die op dit punt direct een vergelijking mogelijk maakt tussen de verschillende N-verbindingen is de mol N (= de hoeveelheid van een verbinding, die 14 g stikstof bevat: bij ammoniak is dat 17 g; bij stikstofdioxide 46 g en bij lachgas 22 g). Met het oog op die vergelijkbaarheid op effectniveau wordt in deze regeling de mol N als hoeveelheidsmaat gebruikt.

N-gevoelig habitat Voor de kwalificerende habitats op grond van de Habitatrichtlijn zijn kritische depositiewaarden geformuleerd, die direct kunnen dienen voor de bepaling welke gebieden voor de verordening van belang zijn. Daarnaast bevat de Natuurbeschermingswet 1998 ook een verwijzing naar leefgebieden van soorten, die niet zo eenduidig te definiëren zijn, maar die veelal zullen bestaan uit een conglomeraat van habitats met wisselende N-gevoeligheid, waarbij bovendien de invloed van de N-belasting op de te beschermen soort slechts indirect tot uiting komt. Deze leefgebieden vallen wel onder de reikwijdte van deze regeling, maar zullen per geval nader bekeken moeten worden bij de besluitvorming.

Vee-arme gebieden In sommige gebieden liggen relatief weinig veehouderijbedrijven, of zij liggen zo verspreid, dat zij - ook collectief- nauwelijks bijdragen aan de belasting van het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied. In Noord-Brabant zijn dat de omgeving van het Markiezaat, het Zoommeer, de Brabantse Wal, de Biesbosch en Krammer-Volkerak, allemaal in West-Brabant. Hier dragen de stallen van de bedrijven in een straal van 5 km rond de gebieden voor minder dan 5% bij aan de totale stikstofbelasting. In deze gebieden is te voorzien, dat de salderingsregeling niet altijd zonder meer toepasbaar zal zijn en een maatwerkoplossing in een aantal gevallen nodig is.

Paragraaf 1

Artikel 2 Dit artikel vormt samen met artikel 3 de kern van de verordening, die waarborgt, dat de beoogde afname van de achtergronddepositie, voor zover deze veroorzaakt wordt door stalemissies, op de gewenste manier afneemt. Op de ondernemer rust de verplichting om er zorg voor te dragen, dat iedere nieuwe, c.q. op wezenlijke onderdelen gewijzigde stal zal moeten voldoen aan de emissie(reductie)eisen uit deze regeling, die voor het bedrijf als geheel verder gaan dan de AMvB Huisvesting. Deze laatste stelt een norm voor het gemiddelde binnen het bedrijf. Dit biedt in principe de mogelijkheid om verouderde stallen nog langdurig in stand te houden naast een aantal moderne stalsystemen binnen hetzelfde bedrijf. De regeling stelt eisen aan iedere nieuwe ontwikkeling. Op wat langere termijn betekent dit op bedrijfsniveau een emissieafname tot een niveau, dat duidelijk onder dat van de AMvB Huisvesting ligt.

Artikel 3 Waar artikel 2 alleen emissiereductie voorschrijft voor alle nieuwbouw, verplicht artikel 3 tot het uiterlijk in 2027 aanpassen of buiten gebruik stellen van alle bestaande stallen, voor zover het bedrijf dan (gemiddeld) nog niet voldoet aan de in het artikel opgenomen emissiereductiedoelstelling. De verwachting is overigens dat in de periode tot en met 2027 het grootste deel van de bestaande stallen vervangen zal zijn door nieuwe stallen. Implementatie van de AMvB Huisvesting zal hieraan bijdragen. Omgeslagen over alle bedrijven betekent dit, bij de in Bijlage 1 opgenomen normen, uiteindelijk ongeveer een halvering van de bijdrage van de stallen in de achtergronddepositie ten opzichte van de situatie in 2008/2010.

Artikel 4 De stalnormen zullen regelmatig aangepast moeten worden aan de technische ontwikkelingen. Er zijn situaties denkbaar dat technieken nog niet opgenomen zijn in de RAV-lijst, maar wel dusdanig perspectiefrijk zijn dat de Commissie van Deskundigen aan GS adviseert om deze technieken op te nemen in Bijlage 1 van de verordening. De verordening biedt de mogelijkheid dat GS deze technieken voorschrijven.

Artikel 5 Voor het aanpassen van de stalnormen is specifieke kennis vereist over de technische ontwikkelingen in de dierhouderij. Hierin wordt voorzien door de Commissie van Deskundigen. Dit laat overigens onverlet, dat Gedeputeerde Staten vrij zijn om ook andere partijen om advies te vragen, zij het dat het inwinnen van dat advies niet verplicht is. De Commissie wordt ook geraadpleegd als niet zonder meer duidelijk is of en hoe een bepaalde technische voorziening zich verhoudt tot de reductietaakstelling uit artikel 3 in een concreet geval. De term ‘commissie’ impliceert, dat het gaat om meerdere personen, dus ten minste twee. Verder ligt de samenstelling van de commissie niet op voorhand vast. Zij is mede afhankelijk van de aard van de vraagstelling die zich voordoet.

Paragraaf 2

Artikel 6 De meldingsplicht dient twee doelen. Enerzijds stelt zij Gedeputeerde Staten in staat om toezicht te houden op de feitelijke toepassing van de stalsystemen op basis van artikel 2 en om de emissie-/depositiesituatie, die daarmee samenhangt, effectief te kunnen monitoren. Om die reden geldt de meldingsplicht ook in de gevallen, dat er na het realiseren van de nieuwe stal geen overschrijding van het gecorrigeerd emissieplafond plaatsvindt, maar niet voor de niet-bouwvergunningplichtige veranderingen, omdat deze geen effect op de emissiesituatie zullen hebben. Anderzijds is de meldingsplicht het handvat om bij de bedrijven waar sprake is van een emissietoename boven het gecorrigeerd emissieplafond en bij de piekbelastingen in te grijpen door middel van een aanschrijving, dus het aangrijpingspunt voor sturend optreden.

Theoretisch zou dit systeem kunnen leiden tot het opvullen van de emissieruimte bij alle bedrijven tot aan het gecorrigeerd emissieplafond door middel van uitbreiding van het aantal dieren, waardoor uiteindelijk de achtergronddepositie weliswaar daalt, maar minder dan beoogd wordt. Dit zal zich echter niet voordoen. De omvang van de veestapel, die leidt tot het algemeen bereiken van het gecorrigeerd emissieplafond, is bij de voorgeschreven technische staleisen zo groot, dat zij een veelvoud bedraagt van de economisch maximaal mogelijke omvang, zelfs in de meest extreme prognoses. Op grond daarvan zal de uiteindelijke omvang van de bedrijven in de overgrote meerderheid beduidend kleiner zijn en zal de totale emissie tot duidelijk onder het gecorrigeerd emissieplafond zakken.

Artikel 7 Het artikel geeft de minimale vereisten bij de gegevensverstrekking in het kader van de melding. Op basis van deze gegevens kan beoordeeld worden of een saldering noodzakelijk is, hoe deze uitgevoerd kan/moet worden en wat de meest adequate reactie zal zijn in het geval van een piekbelasting.

Artikel 8 Het artikel voorziet mede in een elektronisch meldingsformulier. Voor zover artikel 7 nog ongewenste interpretatieruimte overlaat bij de vereiste gegevensverstrekking, kan dit met gerichte vraagstelling in het formulier ondervangen worden.

Artikel 9 Gedeputeerde Staten nemen naar aanleiding van de melding altijd een besluit, dat ook schriftelijk aan de aanvrager medegedeeld wordt. Dit besluit is gericht op het specifieke geval en heeft gevolgen voor de rechtspositie van het betrokken bedrijf. Om die reden is dat besluit vatbaar voor bezwaar en beroep. De reikwijdte van het besluit is voor de verschillende categorieën gevallen uitgewerkt in de opsomming a) t/m e). Hierbij geldt de aantekening, dat het artikel niet aangeeft hoe Gedeputeerde Staten zullen besluiten, maar uitsluitend waarover. Dat geldt zowel bij salderingen als bij aanschrijvingen over het beperken van de bedrijfsomvang, dan wel het treffen van technische voorzieningen. De inhoud van de beslissing zal altijd bepaald worden door de specifieke omstandigheden van het geval. Op grond van artikel 3:41 Algemene wet bestuursrecht dient het besluit toegezonden te worden aan de melder en kan daarmee worden volstaan. Om enerzijds eventuele derdenbelanghebbenden te informeren en anderzijds een afgebakende termijn te creëren voor de bezwaarmogelijkheden van die derden zal echter ook een kennisgeving op de provinciale website worden geplaatst.

Paragraaf 3

Artikel 11 De rekenmodellen AAgro-Stacks en OPS zijn beide afgeleid van het al sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw gebruikte ‘nationale model’ en vertegenwoordigen de actuele stand van kennis bij het modelleren van de verspreiding in de atmosfeer van ammoniak en stikstofoxiden uit lage bronnen.

De (on)nauwkeurigheid (in statistische zin: de toevallige fout) in het resultaat van de modelberekeningen wordt bepaald door de (on)nauwkeurigheid van de invoergegevens. Dit wordt gerepresenteerd door het aantal significante cijfers in de opgegeven waarden. Het rekenresultaat kan daarbij nooit nauwkeuriger zijn dan het invoergegeven met de grootste foutmarge. De in de praktijk gebruikelijke onzekerheidsmarge in de invoerwaarden resulteert in AAgrostacks en OPS in een uitkomst in twee significante cijfers. Bij depositiewaarden onder 1 mol N/ha/jr betekent dit, dat het resultaat opgegeven kan worden in twee decimalen; bij depositiewaarden vanaf 1, maar beneden 10 mol N/ha/jr in één decimaal, en bij waarden vanaf 10, maar onder 100 mol N/ha/jr in gehele getallen. Vanaf 100 mol N/ha/jr is de juiste weergave 1,0 * 102, etc. Het opgeven van een groter aantal cijfers/decimalen, bijvoorbeeld 1,29 of 57,27 in plaats van 1,3 respectievelijk 57, of 254,97 in plaats van 2,5 * 102, geeft slechts schijnzekerheid en is dus zinloos.

Omwille van de uniforme presentatie met een constant aantal decimalen is er in afwijking van het voorgaande voor gekozen om uit te gaan van de statistisch correcte weergave in de depositierange, waar veruit de meeste waarnemingen liggen: van 1 tot 10 mol N/ha/jr, dus een weergave in één decimaal. Dit introduceert een kleine extra onnauwkeurigheid in de waarden onder 1 en een schijnzekerheid bij de waarden van 10 en hoger, maar dat is overkomelijk: aantoonbare ecologische effecten komen pas voor bij aanzienlijk grotere afwijkingen. Voor de praktijk is van belang, dat volgens NEN 1047 de 5 altijd afgerond wordt naar het dichtstbijzijnde even getal (dus afwisselend naar boven en naar beneden), zodat de berekende deposities met een getalwaarde onder 0,06 buiten beschouwing blijven (0,05999999 etc of kleiner wordt bij afronding op 1 decimaal 0,0; de waarde 0,06000 wordt 0,1). Het gaat hierbij in Brabant om 32 % (ca 3850) van de veehouderijen, waarvan de depositie buiten beschouwing kan blijven, doordat ze hetzij heel klein zijn, hetzij relatief ver van de Natura 2000-gebieden verwijderd zijn. Dit betekent overigens niet, dat hun emissie niet omlaag gaat: een aantal kleine bedrijven zal stoppen en voor zover ze blijven voortbestaan, moeten ze wel voldoen aan de technische staleisen van de artikelen 2 en 3.

Verspreidings- en rekenmodellen zijn constant in ontwikkeling en daarbij veranderen ze soms ook van naam. Het artikel verschaft de mogelijkheid om deze ontwikkeling te volgen zonder dat een formele herziening van de verordening noodzakelijk wordt. Artikel 12 De verantwoordelijkheid voor het instellen en onderhouden van de depositiebank ligt bij Gedeputeerde Staten. Dit vloeit onder meer voort uit de functie van de bank als monitoring/registratiesysteem met betrekking tot de beoogde effecten van de verordening. Dit sluit overigens geenszins uit, dat Gedeputeerde Staten er voor kan kiezen de feitelijk uitvoering buiten de provinciale organisatie te plaatsen.

Het karakter van de bank als monitoringsinstrument komt ook tot uitdrukking in de wijze van vullen. Het uitgangspunt is de feitelijk bestaande emissie, zoals die volgt uit de vergunningen krachtens de Wet milieubeheer en meldingen krachtens het Besluit landbouw milieubeheer op 7 december 2004 (aangenomen, dat die vergunningen en meldingen maximaal benut werden, dus qua emissie de worst case). Naarmate de bank meer gevuld raakt, weerspiegelt de inhoud de afname van de gebruikte/toegestane emissies (en dus ook de deposities) na de peildatum. Het beschikbaar stellen van depositieruimte uit de bank in het kader van een saldering betekent dan ook een herverdeling van reeds eerder opgetreden deposities en geen depositietoename boven het uitgangsniveau op de peildatum 7 december 2004. Zo lang er nog emissie/deposities in de bank geregistreerd zijn, blijft er sprake van een afname van het totaal (dus een verbetering), waarbij ook op lokaal niveau bewaakt wordt, dat er geen toename optreedt.

In dit verband moet ook aandacht geschonken worden aan de veronderstelde economische waarde van de in de bank ondergebrachte emissies/reducties. Hierbij geldt, dat het enige recht, dat de veehouder aan zijn vergunning krachtens de Wet milieubeheer/melding kan ontlenen, het recht is om dieren te houden onder bepaalde beperkende randvoorwaarden, waarvan de vergunde ammoniakemissie er een is. Die situatie is vergelijkbaar met het recht dat een rijbewijs geeft aan een automobilist: men mag autorijden, maar niet sneller dan de maximumsnelheid, op de snelweg dus maximaal 120 km/uur. Dit is iets wezenlijk anders dan dat de vergunning een zelfstandig en overdraagbaar recht geeft om een bepaalde hoeveelheid ammoniak te emitteren. Anders dan vaak gedacht wordt (en waar het spraakgebruik helaas ook aanleiding toe geeft), bestaan er geen ammoniakemissierechten (in de analogie met de snelweg: wie 80 km/uur rijdt, kan het ‘recht’ op de door hem niet benutte 120-80 =40 km/uur niet aan iemand anders overdragen, zodat die harder dan 120 km/uur kan gaan rijden). Voor zover er in de praktijk handel in ‘ammoniakrechten’ heeft plaatsgevonden, gaat het om een privaatrechtelijke vergoeding/tegemoetkoming voor de bereidheid om een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (deels) in te laten trekken om zo ‘milieugebruiksruimte’ te creëren. Waar de depositiebank gevuld gaat worden door middel van van overheidswege geïnitieerde intrekkingen en ook de herverdeling van daardoor vrijvallende emissie/depostieruimte van overheidswege plaatsvindt, bestaat voor dit soort vergoedingen geen aanleiding meer.

Artikel 13 De depositiebank B wordt als afzonderlijke administratieve eenheid binnen de depositiebank aangehouden om er voor te zorgen, dat de grotere depositietoenames (dus de in verhouding grotere en/of dichter bij het habitat gelegen bedrijven) -vooral- gesaldeerd worden met bijdragen van de grotere en/of dichtbij gelegen stoppende bedrijven, dus als instrument ter waarborging van de beleidsmatig gewenste ‘afwaartse beweging’ van veehouderijen.

Artikel 14 De beperking van de bijdrage van stoppende piekbelasters in de voor heruitgifte in aanmerking komende deposities, dient eveneens om de afwaartse beweging te stimuleren.

Artikel 15 Het artikel legt vast, dat de deposities in de depositiebank slechts een keer uitgegeven kunnen worden, tenzij het bedrijf, dat er gebruik van maakt, de aan deze depositie gekoppelde bedrijfsactiviteiten beëindigt.

Artikel 16 De intrekking van lege vergunningen krachtens de Wet milieubeheer en meldingen op basis van het Besluit landbouw milieubeheer en de opname/vertaling van de daardoor vrijkomende emissieruimte in de depositiebank zal de nodige procedurele afstemming vereisen tussen de betrokken partijen. Gedeputeerde Staten zullen daar regels voor stellen, bijvoorbeeld in de vorm van een protocol.

Paragraaf 4

Artikel 17 De categorie-indeling is enigszins arbitrair, maar zeker niet willekeurig. De bovengrens van 200 mol N/ha/jr wordt bepaald door de al eerder door Gedeputeerde Staten in november 2008 beleidsmatig vastgestelde grenswaarde voor een piekbelasting. Daarbij hebben de kritische depositiewaarde voor het meest N-gevoelige habitat (ca. 400 mol N/ha/jr) en het relatieve aandeel van de agrarische (vee)sector in de totale N-belasting (ca. 50%) een rol gespeeld. De waarde geeft weer wat (theoretisch en op zeer lange termijn) één veebedrijf maximaal op een gevoelig habitat zou mogen deponeren, indien alle N-bronnen naar evenredigheid beperkt zouden worden en dat bedrijf het enige belastende veebedrijf zou zijn. Bij het vaststellen van de bovengrens van 5,0 mol N/ha/jr voor de minst belastende bedrijfscategorie is uitgegaan van de diverse onderzoeken van Alterra en andere onderzoeksinstituten.

Om mogelijke locale cumulatie-effecten zo weinig mogelijk van invloed te laten zijn is vervolgens gekozen voor een bovengrens (= 1,2 % van de kritische depositiewaarde voor de meest N-gevoelige habitats en ca 0,02 % van de kritische depositiewaarde voor de niet meer N-gevoelige habitats). Meer dan 85 % van de veehouderijen in Brabant valt onder deze categorie. De tussenwaarde van 50 mol N/ha/jr is met name gekozen om, rekening houdend met de reeds aanwezige deposities, de depositiebank niet te snel uit te putten. Op de lange termijn is deze waarde ook de voorlopige beleidskeuze voor de maximale depositiewaarde tot waar een veehouderij kan groeien.

Een indruk van de omvang van het bedrijvenbestand in de verschillende categorieën en de daarbij optredende emissiereducties door de staleisen volgens deze regeling kan verkregen worden uit onderstaande tabel. De cijfers zijn indicatief en verkregen op basis van berekeningen met behulp van de afstandentabel (categorie 0, A en B), dan wel AAgroStacks (categorie C en D). Uit de tabel blijkt, dat de aangepaste staleisen uiteindelijk een emissiereductie zullen veroorzaken van ongeveer 60 %.

Categorie 0(depositie

Categorie A (depositie 0,06 t/m 5,0 mol N/ha/jr)

Categorie B (depositie >5.0 t/m 50,0 mol N/ha/jr)

Categorie C (depositie >50,0 –200,0 mol N/ha/jr)

Categorie D (depositie vanaf 200,0 mol N/ha/jr )

Percentage en aantal bedrijven (afgerond op tientallen) (100%=ca 12000)

Ca. 32%

3850

Ca. 56%

7800

Ca. 10%

1250

Ca. 0,5%

60

Ca. 0,3%

40

Gemiddelde emissie (kg N/jr/bedrijf)

727

2159

3009

2281

2051

Gemiddelde maximale depositie (mol N/ha/jr

0,02

0,8

15,9

95

304

Totale emissie 2008 (20,2 kton N/jr)

2,8

14,6

3,8

0,13

0,08

Totale emissie 2028 (8,3 kton N/jr)

0,9

5,8

1,5

0,05

0

Bij de tabel past wel de kanttekening, dat geen rekening gehouden is met de mogelijke overgang van bedrijven van de ene naar de andere categorie. Wel is ingecalculeerd, dat de meeste bedrijfsbeëindigingen zullen plaatsvinden in de categorieën 0 en A (omdat daarin de meeste kleine bedrijven voorkomen), zodat daar een meer dan evenredige emissiedaling te verwachten is. Tevens is rekening gehouden met de omstandigheid, dat een bepaalde afname van de emissie niet zonder meer een overeenkomstige depositieafname veroorzaakt. Om die reden is daarom bij de doelstelling ‘halvering van de depositie’ gerekend met maatregelen, die resulteren in een emissieafname van ca 60%. Dit biedt enerzijds een veiligheidsmarge voor tegenvallende praktijkervaringen en anderzijds een perspectief op betere resultaten dan in principe beoogd zijn.

Artikel 18 t/m 20 De artikelen 18 t/m 20 geven de randvoorwaarden voor bedrijfsgroei/ontwikkeling, gelet op de lokaal geldende beschermingsvereisten voor de N-gevoelige habitats. De eisen worden strenger naarmate de depositie vanuit een bedrijf hoger is. Op individueel bedrijfsniveau is een toename van de veebezetting mogelijk, zolang voldaan wordt aan de staleisen conform artikel 2 en de emissie van het bedrijf niet stijgt tot boven het gecorrigeerd emissieplafond. Dit is in de regel te realiseren door het toepassen van verbeterde stalsystemen en emissiereducerende technieken. Voor zover deze technieken niet afdoende zijn (c.q. een bedrijf verder wenst te groeien), is daarnaast saldering mogelijk, mits de depositie niet hoger wordt dan 50 mol N/ha/jr en tevens voldaan is aan de aangegeven voorwaarden met betrekking tot de stalsystemen. Bij deposities boven 50 mol N/ha/jr is geen toename in depositie toegestaan en zal de ruimte om te groeien volledig gevonden moeten worden in de emissiebeperkende technieken.

Bij piekbelastingen worden twee situaties onderscheiden: a) het bedrijf groeit zodanig, dat het een piekbelaster wordt, of b) het bedrijf is al een piekbelaster op het moment van de inwerkingtreding van de verordening. De eerste mogelijkheid wordt via de verordening feitelijk verboden. In de tweede mogelijkheid gaat het vaak om reeds lang bestaande situaties, die weliswaar met het oog op de natuurdoelen beëindigd moeten worden, maar waar een redelijke overgangstermijn/afbouwperiode op zijn plaats is, in principe met (de mogelijkheid van) een schadevergoeding. Artikel 9 gaat in beginsel uit van een actieve saneringsinspanning door Gedeputeerde Staten en dan is een maximale overgangstermijn van 5 jaar redelijk te achten. Indien een dergelijke actieve saneringsinspanning echter in de praktijk niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld doordat de financiële middelen voor een redelijke schadeloosstelling ontbreken, zou dat een reden kunnen zijn om te besluiten tot (veel) langere termijnen. Hierbij geldt dat minder middelen automatisch leiden tot een langere overgangsfase en omgekeerd. Het gaat bij de bestaande piekbelasters overigens slechts om een beperkt aantal bedrijven (hoogstens enige tientallen in Brabant), dat uitsluitend op basis van de voorliggende regeling zou moeten verdwijnen/inkrimpen. De meeste piekbelasters bevinden zich al op basis van andere regelingen in een saneringssituatie. Het ligt dan voor de hand om met de overgangstermijn aan te sluiten bij de planning van die andere regeling.

Paragraaf 5

Algemeen De paragraaf geeft de randvoorwaarden, die bij de uitvoering van de saldering in acht genomen worden.

Artikel 21 De N-gevoelige habitats bevinden zich lang niet altijd op alle plaatsen binnen het Natura 2000-gebied en evenmin zijn zij in het kader van de herstel/ontwikkelingsdoelstellingen op alle plaatsen voorzien. Bij saldering wordt uitsluitend rekening gehouden met N-gevoelige habitats op de plaats waar zij zich werkelijk bevinden of op basis van het Natura 2000-beheerplan beoogd zijn.

Artikel 22 Op grond van de AMvB Huisvesting moeten aanzienlijke reducties in N-emissies gerealiseerd worden door aanpassing van stalsystemen, met name in de intensieve veehouderij. Dit is een voor de hand liggend aangrijpingspunt om een (eerste) generieke emissiereductie te realiseren. Als daarbij uitgegaan wordt van de dieraantallen en soorten, die op de referentiedatum 7 december 2004 volgens de op dat moment geldende vergunning krachtens de Wet milieubeheer, dan wel melding in het kader van het Besluit landbouw milieubeheer binnen het bedrijf aanwezig zouden mogen zijn, kan het gecorrigeerd emissieplafond vastgesteld worden. Overeenkomstig de AMvB Huisvesting is de eventuele emissietoename, die uitsluitend het gevolg is van een verbetering van het dierwelzijn, daarin inbegrepen. Waar, anders dan in de meeste gevallen, een bedrijf beschikt over een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet, is de aangewezen referentie (= het gecorrigeerd emissieplafond) ‘de emissie door de veestapel, die de basis vormt voor deze vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet, eventueel na correctie voor de invloed van de AMvB Huisvesting, voor zover daaruit een lagere referentiewaarde volgt.

N.B. Het gecorrigeerd emissieplafond is een rekeneenheid/toetsingswaarde en geen aan de bedrijfsvoering verbonden ‘recht’, omdat in deze berekening geen rekening is gehouden met de vraag of de krachtens de Wet milieubeheer toegestane situatie ook in andere kaders legaal is/was, bijvoorbeeld in het kader van de regelmatig wisselende normering volgens de Natuurbeschermingswet. Zo werden op de peildatum (7 december 2004) een groot aantal bedrijven beleidsmatig nog niet beschouwd als vergunningplichting krachtens de Natuurbeschermingswet, terwijl zij dat sinds de wetswijziging van 2005 en de inmiddels ontwikkelde jurisprudentie met terugwerkende kracht wel zijn (geworden). Aangezien het ondoenlijk is om in de vele duizenden gevallen, waar het hier om gaat, de op enig moment bestaande rechten te reconstrueren, is gekozen voor een materieel referentieniveau voor de N-emissie per bedrijf, dat gelijk is aan of lager dan de feitelijke emissie op de referentiedatum en dat tevens correspondeert met een lagere totale N-emissie dan feitelijk aanwezig was op die datum.

Artikel 23 De aan een bedrijf toe te rekenen depositie op een habitat is altijd variabel: aan de meest nabije rand zal zij in de regel hoger zijn dan in het midden, of op het verst verwijderde punt. Het Natura 2000-gebied kan meer locaties bevatten met hetzelfde habitat op verschillende afstanden van het bedrijf. Bij de saldering wordt de totale N-belasting op alle locaties met hetzelfde habitat binnen het Natura 2000-gebied in de beschouwing betrokken (in mol N/jr). Voor de berekening wordt over de voorkomende habitats een raster gelegd van 25x25 m; de totale depositie op het habitat is dan de sommatie van de deposities per rastereenheid. Dit geeft de belasting van het habitat beter weer dan de altijd vrij toevallige maximale waarde aan de rand, c.q. op het meest belaste punt. Voor de vraag of in een bepaalde situatie saldering aan de orde is, is het zwaarst belaste 25 x25 meterhok van toepassing.

Artikel 24 Het salderingssysteem via de depositiebank is in de eerste plaats opgezet als middel om de ontwikkeling van de deposities te monitoren (het is daarbij overigens niet het enige middel). Een vrije handel in ‘emissierechten’ is daarbij ongewenst, omdat dat de mogelijkheid inhoudt, dat partijen deze rechten niet gebruiken, maar reserveren. Daardoor gaat het zicht op de werkelijke situatie verloren. Uitgifte van depositierechten via de depositiebank zorgt tevens voor een kostenbesparing voor de uitbreidende bedrijven. Deze kostenbesparing kan worden ingezet voor extra emissiearme technieken.

Artikel 25 De uitzondering op het salderingssysteem maakt het mogelijk, dat bedrijven met meerdere vestigingen zich concentreren op één, of een beperkter aantal locaties, die gunstiger liggen ten opzichte van de meest kwetsbare habitats, zonder dat een beroep gedaan wordt op de depositiebank. Om te voorkomen, dat dit alsnog aanleiding geeft tot een handel in ‘emissierechten’ is de periode van vier jaar ingebouwd, dat de onderscheiden vestigingen deel uit moeten maken van het bedrijf.

Artikel 26 Volledige nieuwvestiging kan alleen door gebruik te maken van reeds door anderen ‘ingeleverde‘ depositieruimte. Als men daarna nog wil groeien, kan dat alleen op dezelfde basis als de reeds langer bestaande bedrijven.

Artikel 27 Deze extra voorwaarde bij de saldering dient om de afwaartse beweging van bedrijven ten opzichte van de Natura 2000-gebieden te ondersteunen. Relatief sterke groei in de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden wordt hiermee minder gemakkelijk gemaakt. Zonder deze bepaling zou het mogelijk zijn, dat bedrijven in de nabijheid van het Natura 2000-gebied relatief sterk groeien met gebruikmaking van de vrijkomende depositieruimte van (veel) stoppende bedrijven op grotere afstand van het Natura 2000-gebied. Dit zou een aantrekkende werking kunnen veroorzaken.

Artikel 28 De beperking aan het groeitempo zal door de ondergrens van 5,0 mol N/ha/jr in het algemeen de grotere bedrijven betreffen (of bedrijven dicht bij het Natura 2000-gebied). Deze beperking sluit overigens een toename van het aantal dieren boven een verdubbeling per 6 jaar niet uit: indien men harder wil groeien met het aantal dieren, zal dat gepaard moeten gaan met extra technische maatregelen ter beperking van de emissie/depositie. Hierbij zij opgemerkt, dat de in dit artikel vastgelegde groeibeperking los staat van alle discussies over de wenselijkheid van beperkingen in de schaalgrootte van bedrijven: zij treft alle bedrijven, groot en klein, met dezelfde depositie in gelijke mate.

Artikel 29 Het artikel brengt tot uitdrukking, dat het besluit over de saldering -behoudens de in het artikel genoemde uitzonderingen- voorbehouden is aan het bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet 1998 en eventuele salderingsafspraken tussen marktpartijen buiten beschouwing blijven.

Artikel 30 Bij meerdere parallel lopende procedures worden deposities uit de depositiebank toegedeeld in volgorde van binnenkomst van de volledige melding. De maximale reserveringstermijn draagt eveneens bij aan het niet nodeloos blokkeren van uit te geven depositieruimte.

Artikel 31 Het toedelen van depositieruimte uit de depositiebank zal enige proceduretijd vergen. Daardoor is steeds een deel van de bank niet bereikbaar voor later binnengekomen meldingen.

Artikel 32 De bepaling voorkomt dat bij een volgende uitbreiding, de eerder gesaldeerde depositietoename, opnieuw gesaldeerd dient te worden.

Paragraaf 6

Artikel 33 In de veearme gebieden liggen per definitie maar een beperkt aantal bedrijven, die bovendien niet of nauwelijks van invloed zijn op de N-belasting van het Natura 2000-gebied. Die wordt juist veroorzaakt door de heersende achtergrondbelasting. Bij groei/ontwikkeling van de bedrijven dragen zij naar rato bij aan het verminderen van die achtergrondbelasting, maar doordat er in het gebied maar een beperkt aantal bedrijven beschikbaar zijn om de depositiebank te vullen, kan de saldering problematisch blijken, ook als er eigenlijk geen reden is om – gelet op de marginale invloed van de gewenste ontwikkeling op het Natura 2000-gebied- deze ontwikkeling te beletten. Het artikel opent de mogelijkheid om in die gevallen een passende maatwerkoplossing te realiseren.

Artikel 34 Er zijn bijzondere situaties denkbaar, waarin op voorhand al duidelijk is, dat niet aan de verordening voldaan kan worden en het ook niet redelijk is dit te vereisen, zonder dat er sprake is van een situatie waar een individuele passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 een oplossing kan bieden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan technisch verouderde historische stallen, die vanuit cultuurhistorisch-educatief/museaal oogpunt toch in bedrijf gehouden worden. Een ander voorbeeld is de situatie, waarin een bepaalde veebezetting, bijvoorbeeld extensieve rundveehouderij, in de onmiddellijke nabijheid van het Natura 2000-gebied beleidsmatig zeer gewenst is, maar de bijbehorende stallen niet met de verordeningsbepalingen verenigbaar zijn. Het is in deze gevallen aan Gedeputeerde Staten om te besluiten over een uitzondering. Het spreekt vanzelf, dat van deze mogelijkheid slechts spaarzaam gebruik kan en zal worden gemaakt, al was het maar vanwege de vereiste bijzondere motivering en de verwachting, dat de beschikkingen, waarin van de uitzonderingsmogelijkheid gebruik gemaakt wordt, vrijwel zeker bij de rechter bestreden zullen worden.

Paragraaf 7

Artikel 35 en 36 Omdat de peildatum voor de Crisis- en herstelwet en de verordening al ver in het verleden ligt (7 december 2004), is overgangsrecht noodzakelijk: er zijn sinds 7 december 2004 stallen gebouwd, die niet aan de verordening voldoen en ook niet beschikken over een noodzakelijke natuurbeschermingswetvergunning, maar waarvan bouwkundige aanpassing redelijkerwijs niet meer gevergd kan worden. Deze worden via de artikelen 35 en 36 toegelaten.

Volgens de Crisis- en herstelwet zijn alle bedrijfsuitbreidingen die een verhoging van de depositie hebben veroorzaakt ten opzichte van 7 december 2004 vergunningplichting, tenzij deze depositietoename wordt gesaldeerd of op een andere wijze wordt teruggebracht. Om de depositietoename te salderen kan er voor worden gekozen om via de depositiebank te salderen of via een 1-op-1-saldering op basis van de voorwaarden van de Crisis- en herstelwet. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen:

1. Gerealiseerde uitbreidingen vanaf 7 december 2004 2. Lopende procedures net vóór de inwerkingtreding van de verordening

Ad. 1 Voor gerealiseerde uitbreidingen vanaf 7 december 2004 wordt op basis van artikel 36 door GS een speciale voorziening getroffen. Deze voorziening kan bestaan uit een saldering via de depositiebank of buiten de depositiebank om, waarbij via het Natura 2000-beheerplan een vrijstelling van de vergunningplicht wordt voorzien.

Voor de gevallen waarvoor GS besluiten om de toename in emissie/ depositie te salderen via de depositiebank, zal een overgangsregeling worden toegepast om de depositiebank in de aanvangsperiode niet te zwaar te belasten en daardoor nieuwe ontwikkelingen niet onnodig te belemmeren. Gedeputeerde Staten krijgen op basis van artikel 36 de bevoegdheid om de saldering te realiseren (een afboeking te doen in de salderingsbank) op een manier die recht doet aan de beoogde emissie/depositiereductie en tegelijkertijd recht doet aan de feitelijke situaties m.b.t. wet- en regelgeving ten tijde van de uitbreiding. Het is op voorhand niet duidelijk bij hoeveel bedrijven met uitbreidingen vanaf 7 december 2004 achteraf nog op een of andere manier gesaldeerd zal worden via de depositiebank. Wel is duidelijk, dat hierbij sprake zal zijn van een grote verscheidenheid aan situaties. Tussen 7 december 2004 en de inwerkingtreding van de verordening hebben zich 5 of 6 verschillende regiems voorgedaan: vergunningvrijdom beneden de 15 mol, het ontbreken van een vergunningplicht rond pure Habitatrichtlijngebieden voor de wetswijzing van 1 februari 2009 tot een situatie waarin de volledige depositie vanuit een bedrijf op alle Natura 2000-gebieden moest worden gesaldeerd. Uitgangspunt bij de overgangsregeling ten behoeve van uitgebreide bedrijven tussen 7 december 2004 en de inwerkingtreding van de verordening blijft dat het de bedoeling is om deze bedrijfssituaties buiten de vergunningverplicht te houden, door saldering toe te passen. Daarbij zullen de gevallen boven de 5 mol depositie ten opzichte van de rand van een gevoelig habitattype en gevallen gerealiseerd na 1 februari 2009 een aparte behandeling krijgen. GS beslissen in individuele situaties.

Ad. 2 Voor bedrijven die in de maanden vóór de inwerkingtreding van de verordening bezig zijn om een nieuwe stal te realiseren is een overgangsregeling van toepassing. Er is gekozen om de verordening met terugwerkende kracht (vanaf de datum van vaststelling van het statenvoorstel door Gedeputeerde Staten) te laten gelden, om zoveel mogelijk de ontwikkelingen die worden voorzien in de eerste helft van 2010 in het kader van de AMvB Huisvesting onder de verordening te laten vallen. Bedrijven en bedrijfssituaties die op het moment van openbaar worden van de inhoud van de verordening (datum vaststelling statenvoorstel door GS) nog geen aanvraag krachtens de Wet Milieubeheer en/of Natuurbeschermingswet 1998, melding in het kader van het Besluit landbouw milieubeheer of bouwvergunning in behandeling hebben dienen aan de tecshnische eisen van de regeling te voldoen. Hierdoor wordt milieuwinst naar voren gehaald.

Voor lopende procedures net vóór de inwerkingtreding van de verordening wordt voor saldering aangesloten bij de gangbare praktijk: particuliere 1-op-1-saldering geïntegreerd in het project. Saldering buiten de depositiebank om blijft namelijk mogelijk tot het moment van publicatie in het Provinciaal Blad. Dit leidt ertoe dat de bedrijven die al met een aanvraag voor een vergunning of melding bezig zijn, de tijd krijgen om een lopende saldering te kunnen afronden en niet hoeven te wachten op de inwerkingtreding van de depositiebank medio juli 2010. Er ontstaat dan geen vacuüm en dit is ook redelijk naar de ondernemers die al in een vergaande fase van onderhandeling zijn over salderingsrechten.

Artikel 37

De verslaggeving door Gedeputeerde Staten is onderdeel van de monitoring. Aan de hand van de verslagen kan (door Provinciale Staten en in bestuurlijk overleg met de betrokken partijen) beoordeeld worden of de beleidsdoelstelling met betrekking tot de emissie/depositiereductie naar verwachting verloopt, dan wel of er (tijdelijk of structureel) afwijkingen van de verwachtingen zijn, en zo ja, wat daarvan dan de oorzaken zijn. Deze beleidseffectanalyse kan aanleiding zijn tot aanpassingen in de verordening, dan wel (nieuw) flankerend beleid (hand-aan-de-kraan-principe). De aanpassingen kunnen vervolgens zowel het instrumentarium betreffen, maar ook het tempo waarin de doelstellingen gerealiseerd moeten worden, of in het meest extreme geval de doelstellingen zelf.

TABEL 1 IN BIJLAGE 1

  • • Nieuwe stallen dienen te voldoen aan de (extra) emissiereducerende voorwaarden zoals opgenomen in tabel 1. Tevens zijn dit de voorwaarden waaraan alle stallen (dus ook de bestaande en die stallen waar tussentijds het streefreductiecijfer niet is gehaald, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van technieken) gemiddeld aan dienen te voldoen op uiterlijk 1-1-2028.

  • • De gedachtenlijn bij het verplicht toepassen van extra technieken in nieuwe stallen is de volgende:

    • o Ambitie bij beweiding in combinatie met stallen met natuurlijke ventilatie (open stal): toepassen van extra technieken leidend tot een reductie van ammoniakemissie van 40%. Tot deze categorie behoren voornamelijk de “gewone”, open melkveestallen, maar ook stallen voor jongvee, vleesvee en soms ook geiten, die in het groeiseizoen (gedeeltelijk) leeg staan, omdat er beweid wordt;

    • o Ambitie bij permanent opstallen in stallen met natuurlijke ventilatie (open stal): toepassen technieken leidend tot een reductie van ammoniakemissie van 70%. Dit zijn de stallen waar het vee het gehele jaar opgestald staat en er niet meer beweid wordt;

      o Ambitie bij permanent opstallen met “mechanische ventilatie (gesloten stal)”: toepassen van technieken leidend tot een reductie van ammoniakemissie van 85%. Hieronder vallen in het algemeen alle IV-stallen, maar ook (gesloten) stallen van ander vee (bijv. melkvee) die mechanisch geventileerd worden.

    • o Ten slotte zijn er diercategorieën waarvoor geen extra eisen gelden, omdat de dieren voor het grootste deel van het jaar buiten de stal verblijven of omdat het een categorie betreft die te klein en te specifiek is om er technieken voor te ontwikkelen.

  • • Uitgangspunt is dat enkel emissiereducerende technieken vereist worden die in de RAV-lijst zijn opgenomen. Dit om discussies over de juridische houdbaarheid van vergunningen bij inzet van niet-RAV-technieken te voorkomen. Uitzondering hierop vormen algemeen aanvaarde technieken die weliswaar nog niet op de RAV-lijst staan, maar op advies van de Commissie van Deskundigen in Bijlage 1 worden opgenomen.

  • • Voor niet alle diercategorieën zijn de emissiereducerende technieken die passen bij de ambitie, reeds voorhanden en opgenomen in de RAV-lijst. In tabel 1 is aangegeven welke technieken er voor de onderscheiden diercategorieën opgenomen zijn in de RAV-lijst (meest recente lijst is van begin 2010) en voor welke categorieën deze technieken (voorlopig) nog ontbreken.

  • • Het kan voorkomen dat er weliswaar vergaande technieken in de RAV-lijst zijn opgenomen, maar dat er twijfels zijn over de praktische toepasbaarheid van deze technieken. Zo zijn er bijvoorbeeld twijfels over de toepasbaarheid van luchtwassers in de pluimveehouderij in verband met het verstopt raken van de wassers met stof. Daarom is ten aanzien van een aantal categorieën aangegeven dat er advies gevraagd zal worden aan de Commissie van Deskundigen.

  • • Voor zover stalsystemen met de gevraagde reductiepercentages (resp. 40%, 70% en 85%) voor bepaalde diercategorieën nog niet in de RAV-lijst zijn opgenomen, dienen de qua emissiebeperking best mogelijke stalsystemen toegepast te worden, voor zover opgenomen in de RAV-lijst.

  • • De in tabel 1opgenomen reductiepercentages kunnen ook bereikt worden via combinaties van verschillende technieken voor zover in de RAV-lijst opgenomen. De Commissie van Deskundigen stelt een lijst op met toegestane combinaties.

  • • Voor zover er onzekerheid bestaat over de praktische inzetbaarheid van al of niet in de RAV-lijst opgenomen technieken voor bepaalde diercategorieën, dan wel over de inzet van dierwelzijnsvriendelijke systemen (bijv. voor zeugen in een strostal met natuurlijke ventilatie is de 85% niet haalbaar), biologische veehouderijsystemen en mogelijke combinaties van technieken (bijv. een biologische wasser met 70% reductie i.c.m. een andere maatregel), besluiten Gedeputeerde Staten op advies van de Commissie van Deskundigen. De Commissie van Deskundigen kan owel in individuele gevallen als generiek om advies gevraagd worden.

  • • Bij een tussentijdse opname van verdergaande emissiebeperkende technieken op de RAV-lijst zullen deze opgenomen worden in een nieuw door GS vast te stellen tabel van Bijlage 1. De nieuwe verdergaande technieken dienen in alle omstandigheden toegepast te worden, tenzij op moment van publicatie van de nieuwe tabel, een nieuwe vergunning, dan wel melding in het kader van de Wet milieubeheer in behandeling is genomen.

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter de secretaris

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk drs. W.G.H.M. Rutten

Wetstechnische informatie

Regeling vervallen per 29-03-2013

Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant

Geldend van 29-03-2013 t/m 28-03-2013

Algemeen

Overheidsorganisatie Noord-Brabant
Organisatietype Provincie
Officiële naam regeling Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant
Citeertitel Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant
Vastgesteld door provinciale staten
Onderwerp milieu
Eigen onderwerp agrarische sector, flora en fauna, leefomgeving, milieubeheer, natuur en landschap, ruimtelijke ordening
Indeling regeling Overig
Regeling onder de Omgevingswet Nee
Externe bijlagen exb-2016-42068

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Provinciewet, art. 143
  2. Provinciewet, art. 152
  3. Natuurbeschermingswet, art.19d
  4. Natuurbeschermingswet, art.19kd
  5. Natuurbeschermingswet, art.19ke
  6. Natuurbeschermingswet, art.19kf

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Op grond van artikel 4 van de verordening zijn Gedeputeerde Staten bevoegd tot wijziging van bijlage 1 bij de verordening, indien de technische ontwikkelingen of het regionale N-depositieniveau daartoe aanleiding geven. In de oorspronkelijke bijlage 1 was aangegeven, dat de Commissie van Deskundigen als bedoeld in artikel 5 van de verordening nog advies diende uit te brengen over de praktische haalbaarheid van gestelde normen. Op basis van een advies van deze commissie, hebben Gedeputeerde Staten bij besluit van 19 oktober 2010 een nieuwe bijlage vastgesteld. Bij besluit van 11 januari 2012 hebben Gedeputeerde Staten andermaal een nieuwe bijlage vastgesteld. Deze verordening is ingetrokken bij besluit van 22 maart 2013 tot vaststelling van de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant 2013

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregel stikstof en beschermde natuurmonumenten Noord-Brabant (Provinciaal Blad 2010, 239)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen Dit overzicht bevat alleen gepubliceerde versies.

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-03-2013 29-03-2013 Intrekking

22-03-2013

Provinciaal Blad, 2013, 61

Statenvoorstel 22/13
13-01-2012 29-03-2013 bijlage 1

10-01-2012

Provinciaal Blad, 2012, 7

2854276
07-04-2011 13-01-2012 bijlage 1

05-04-2011

Provinciaal Blad, 2011, 84

84/11
21-10-2010 07-04-2011 bijlage 1

19-10-2010

Provinciaal Blad, 2010, 209

209/10