Bijlage 1 bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland
2021-2025
In de verschillende regionale MIT-regelingen en de landelijke regeling wordt verwezen
naar deze bijlage. Deze bijlage is juridisch maatgevend voor de onderwerpen (de KIA’s)
waar een project zich op kan richten en voor de maatschappelijke impact waarop een
R&D-Samenwerkingsproject mede wordt gerangschikt. Verderop wordt nader toegelicht
waar de verschillende kennis- en innovatie-agenda’s zich op richten, en waar uw project
zich dus op kan richten. In de algemene en artikelsgewijze toelichting op de Subsidieregeling
wordt aangegeven hoe deze informatie dient te worden geinterpreteerd binnen de MIT-regeling
en respectievelijk de aanvraag.
Verdeelcriteria en score R&D-project
R&D-Samenwerkingsprojecten kunnen op meerdere maatschappelijke gebieden impact hebben.
Dit is een gevolg van het feit dat de missies en Kennis- en Innovatieagenda’s (KIA’s)
op zichzelf en onderling overlap vertonen. Ook kan de oplossing voor de ene missie
negatief uitwerken op een andere. Iets vergelijkbaars geldt voor de bevordering van
sleuteltechnologieën. Bij de toedeling van punten op het onderdeel maatschappelijke
impact weegt de beoordelende commissie het totaal aan maatschappelijke baten op de
genoemde terreinen.
Nadere informatie en voorbeelden
Er is voor gekozen de informatie in deze bijlage zo beperkt mogelijk te houden. Nadere
informatie over de achtergronden en context van de verschillende missies en over de
verschillende onderzoeksprogramma’s in de KIA’s kunt u vinden via de relevante URL’s.
In de achterliggende documenten kunt u ook voorbeelden vinden van recente innovaties.
KIA 1. Energie en Duurzaamheid
https://www.topsectoren.nl/publicaties/publicaties/2019-publicaties/oktober/161019/kia-energietransitie-en-duurzaamheid
Projecten dienen bij te dragen aan het pad naar een klimaatneutraal energie- en grondstoffensysteem
in 2050 of aan een circulaire economie in hetzelfde jaar. Ze dragen daarmee automatisch
bij aan de tussendoelen voor 2030. Combinaties zijn logischerwijze mogelijk, daar
waar deze thema’s elkaar overlappen. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de
MIT-regeling dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht
te zijn op:
- I.
Verlaging van het gebruik van fossiele energie c.q. van de uitstoot van CO2 of andere
broeikasgassen.
- II.
Verhoging van de productie of benutting van duurzame energie en de integratie en de
integratie in het energiesysteem.
- III.
Verlaging van het gebruik van primaire grondstoffen (rekening houdend met de ecologische
voetafdruk).
- IV.
Vergroting van het hoogwaardig gebruik van circulaire materialen, onder meer door
gebruik van gerecycleerde grondstoffen of duurzaam geproduceerde en verkregen bio-based
componenten.
- V.
Beperking van de uitstoot van schadelijke stoffen naar het milieu dan wel vervanging
van deze schadelijke stoffen door stoffen die veel minder schadelijk of onschadelijk
worden geacht.
- VI.
Vergroten van de efficiency van het mobiliteitssysteem, verkeersveiligheid, ladingveiligheid,
cybersecurity, veilig datagebruik en databeheer en het beperken en mitigeren van geluidhinder,
fijnstof en andere emissies, trillingen als gevolg van transportbewegingen of –systemen.
De energie-, klimaat- en grondstoffen- gerelateerde aspecten van mobiliteit zijn onderdeel
van de punten I t/m V. Punt VI verwijst naar de deel-KIA “Toekomstbestendige Mobiliteitssystemen”,
voor het brede thema mobiliteit, waaronder alle milieu- en hinderaspecten naast CO2
voor landgebonden transport, innovaties in luchtvaart en maritiem transport, alsmede
veiligheids- en bereikbaarheidsaspecten van alle verkeersmodaliteiten zijn opgenomen.
KIA 2. Gezondheid en Zorg
https://www.health-holland.com/sites/default/files/downloads/missiedocument-gezondheid-en-zorg.pdf
Een samenvatting van het missiethema, de beleidscontext en de landelijke aanpak vindt
u in deze flyer: https://www.health-holland.com/sites/default/files/downloads/flyer-gezondheid-en-zorg.pdf. Ook op https://www.health-holland.com/publications/useful-documentsgoed kan meer informatie gevonden worden over deze KIA.
Projecten dienen binnen deze KIA bij te dragen aan de missie Gezondheid en Zorg. De
centrale missie daarin is dat in 2040 alle Nederlanders tenminste vijf jaar langer
in goede gezondheid leven, en dat de gezondheidsverschillen tussen de laagste en
hoogste sociaaleconomische groepen met 30% zijn afgenomen. Als uitwerking zijn onderliggende
missies geformuleerd gericht op
- i.
leefstijl & leefomgeving,
- ii.
verplaatsing van de zorg naar de leefomgeving,
- iii.
verhoging van de participatiegraad van mensen met een chronische ziekte of levenslange
beperking en
- iv.
verhoging van de kwaliteit van leven van mensen met dementie.
Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de MIT-regeling dient het te ontwikkelen
innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:
- I.
Preventie van ziektes of aandoeningen.
- II.
Gezondheidswinst voor patiënten die lijden aan één of meer ziektes of aandoeningen.
- III.
Verbetering van de opsporing of behandeling van ziektes of aandoeningen of van het
herstel daarna.
- IV.
Verlaging van de kosten van de zorg, bij zorgverzekering of verzekerde.
- V.
Innovaties, bijvoorbeeld hulpmiddelen, die het organiseren van zorg in de eigen leefomgeving
in plaats van in zorginstellingen vergemakkelijken.
- VI.
Verhoging van deelname aan de samenleving van mensen met een chronische ziekte of
levenslange beperking, naar wens en vermogen.
- VII.
Verbetering van de kwaliteit van leven van mensen met dementie.
Veel innovaties breken niet door op de markt, zeker ook binnen de KIA gezondheid en
zorg. Voordat wordt overgegaan op de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject onder
de KIA Zorg en Gezondheid wordt de ondernemer aangeraden het instituut “Health Innovation
NL” (HI-NL) te betrekken. HI-NL weet in een vroeg stadium aan te geven of de kans
reëel is dat een project succesvol kan worden. Meer informatie over dit instituut
is te vinden op https://www.healthinnovation.nl/
KIA 3. Landbouw, Water en Voedsel
https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/
Projecten dienen bij te dragen aan het missiethema Landbouw, Water en Voedsel. Dit
thema is onderverdeeld in zes deelmissies, voor elk daarvan is een KIA opgesteld.
KIA 3.a. Kringlooplandbouwhttps://kia-landbouwwatervoedsel.nl/kringlooplandbouw/
https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/kringlooplandbouw/
Doel is dat in 2030 in de land- en tuinbouw het gebruik van grondstoffen en hulpstoffen
substantieel is verminderd en alle eind- en restproducten zo hoog mogelijk worden
verwaard. De emissies naar grond- en oppervlaktewater zijn dan tot nul gereduceerd.
Ecologische omstandigheden en processen vormen het vertrekpunt voor voedselproductie
waardoor biodiversiteit zich herstelt en de landbouw veerkrachtiger wordt. Opgemerkt
wordt dat deze KIA 3.a. kan worden gezien als een specifiek onderdeel van de bredere
circulariteitsagenda onder missie 1. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de
MIT-regeling dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht
te zijn op:
KIA 3.b. Klimaatneutrale landbouw en voedselproductie
https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/klimaatneutrale-productie/
Doel is een netto klimaatneutraal systeem van landbouw en natuur in 2050. Dit onderdeel
is de sectorspecifieke invulling van het klimaatakkoord uit bovengenoemde missie 1.
Specifiek voor de landbouw en voedselproductie en vertaald naar projecten voor het
MKB binnen de MIT-regeling dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of
de dienst gericht te zijn op:
KIA 3.c. Klimaatbestendig landelijk en stedelijk gebied
https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/klimaatbestendige-inrichting/
- I.
Klimaatbestendig landelijk gebied. Klimaatbestendig en waterrobuust maken van het landelijk gebied, via (ondersteuning
van) gebiedsgerichte maatregelen. Regionale zelfvoorzienendheid in de watervoorziening
als uitdaging.
Meer info is te vinden op https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/2020/03/C1-Klimaatbestendig-landelijk-gebied.pdf
- II.
Klimaatadaptieve land- en (glas)tuinbouwproductiesystemen. Klimaatbestendig en duurzaam gebruik maken van water, waarbij productie, verwerking,
organisatie en consumptie in samenhang worden betrokken. Meer info is te vinden op
https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/2020/03/C2-Klimaatadaptieve-land-en-tuinbouwproductiesystemen.pdf
- III.
Waterrobuust en klimaatbestendig stedelijk gebied. Gericht op een systeemaanpak met efficiënter gebruik van water en grondstoffen, vasthouden
en hergebruik van water en het maximaal benutten van het natuurlijk systeem in en
rond de stad (natuurlijke klimaatbuffers, natuurontwikkeling). Meer info is te vinden
op https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/2020/03/C3-Waterrobuust-en-klimaatbestendig-stedelijk-gebied.pdf
- IV.
Verbeteren waterkwaliteit. Innovaties om de ecologische en chemische toestand van het (integrale) watersysteem
(waterkwaliteit, Kaderrichtlijn Water) beter te kunnen meten. Daarnaast ‘zuivering
van de toekomst’: veelal decentrale zuiveringstechnologieën om emissies van nutriënten,
gewasbeschermingsmiddelen, (dier)geneesmiddelen en opkomende stoffen naar het watersysteem
te beperken, nutriënten terug te winnen en benutten, en stimuleren van het oplossend
vermogen van het water- en bodemsysteem..
-
Meer info is te vinden op https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/2020/03/C4-Verbeteren-waterkwaliteit.pdf
KIA 3.d. Gewaardeerd, gezond en veilig voedsel
https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/gewaardeerd-gezond-en-veilig/
Het doel is in 2030 gezond, veilig en duurzaam voedsel te produceren. Het voedselproductiesysteem
is dan robuust en groene producten leveren een waardevolle bijdrage aan hun omgeving.
Consumenten waarderen de sector en zijn bereid eerlijke prijzen te betalen. Innovaties
dienen de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:
- I.
Vergroten van de waardering voor voedsel en van het bewustzijn ten aanzien van de verschillende maatschappelijke waarden die
met de productie samenhangen, en verkleinen van de afstand tussen primaire producenten
en andere ondernemers in het voedselsysteem met burgers.
Meer info is te vinden op https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/2020/04/D1-Waardecreatie-en-Verdienvermogen.pdf
- II.
Faciliteren dat de Nederlandse bevolking in gezondheid opgroeit en ouder wordt. Door bij te dragen aan het produceren en consumeren van een gezonder en duurzamer
voedselaanbod en het creëren van een gezonde, groene woon-, werk- en leefomgeving.
Meer info is te vinden op https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/2020/03/D2-De-consument-duurzame-en-gezonde-voeding-in-een-groene-leefomgeving.pdf
- III.
Veilige productie via preventie en het wegnemen van risico's. Snelle(re) detectie van pathogenen en contaminanten en zorgen dat het systeem zelf
verstorende invloeden van buiten kan opvangen. Doorontwikkelen van nieuwe stalsystemen,
verdere emissiebeperkende toedieningsmethoden voor gewasbeschermingsmiddelen, en het
stimuleren en realiseren van best practices.
Meer info is te vinden op https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/2020/03/D3-Veilige-en-duurzame-primaire-productie.pdf
- IV.
Een substantieel duurzamer en veilige voedselketen in 2030. Betere detectie en beheersing van chemische en microbiële gevaren in de voedselketen
en een transparante samenstelling van producten in verband met allergenen. Ketengerichte
aanpak, gericht op reductie in zowel energie- als waterverbruik, en vergroten van
grondstofflexibiliteit waarbij de voedselveiligheid en kwaliteit gewaarborgd blijft.
Voedselverlies tegengaan door energie- en waterreductie in voedselverwerking, verbeteren
grondstofefficiëntie en -flexibiliteit, ketenaspecten, verpakkingen, sensor- en detectietechnologie,
circulaire voedselsystemen en het gebruik van nieuwe grondstoffen. Verduurzaming en
voedselveiligheid dienen steeds samen op te gaan.
Meer info is te vinden op https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/2020/03/D4-Duurzame-en-veilige-verwerking.pdf
KIA 3.e. Duurzame en veilige Noordzee en andere wateren
https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/duurzame-en-veilige-wateren/
LNV Duurzame visserij en aquacultuur
Aansluitend op KIA 3E is er binnen de MIT-regeling tevens een LNV programma Duurzame
visserij en aquacultuur, waarin ondernemers in de visserij en aquacultuur ondersteuning
krijgen bij de verdere verduurzaming met behoud van een gezonde bedrijfsvoering. Bij
verduurzaming gaat het om gezonde visbestanden en het verlagen van de impact op het
ecosysteem door verspilling, ongewenste bijvangst en bodemberoering zoveel mogelijk
terug te dringen. Duurzame visserij vereist dat natuur en economie met elkaar in balans
komen en blijven. Verduurzamen van de visserij is het vertrekpunt voor de inzet van
de innovatiemiddelen via de topsector Agri&Food. De scope is de primaire visserij,
inclusief de mossel- en oestervisserij/-kweek. Ook alternatieve vistechnieken en aquacultuur
in windparken vallen binnen de scope. Projecten moeten bijdragen aan:
- I.
Methoden of vistuigen om selectiever te vissen.
- II.
Vismethoden of -tuigen die minder bodemberoering tot gevolg hebben dan de huidige
boomkorvisserij.
- III.
Minder impact op klimaat of milieu door visserijactiviteiten.
- IV.
Alternatieve duurzame vangst- of kweekmethoden van primaire visserij, inclusief de
mossel- en oestervisserij/-kweek.
KIA 3.f. Nederland is en blijft de best beschermde en leefbare delta
https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/best-beschermde-delta/
KIA 4. Veiligheid
https://www.hollandhightech.nl/sites/www.hollandhightech.nl/files/inline-files/KIA%20Veiligheid%20-%2020191015%20definitief_0.pdf
Projecten dienen bij te dragen aan het missiethema Veiligheid. De missies zijn in
nauwe samenwerking met de ministeries van Justitie en Veiligheid en Defensie opgesteld.
De overkoepelende ambitie is (potentiële) tegenstanders steeds een stap vóór blijven:
“always ahead of the threat’’ met slimme oplossingen in dienst van een veilige maatschappij.
Deelprogramma’s
- I.
Integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit
- o
Interventies en organisatie
- o
Real time digitale observatie en ondersteuning
- o
Bruikbare data en handelingsperspectief
- II.
Maritieme hightech voor een veilige zee
- o
Smart kill-chains - Radar en geïntegreerde sensorsuites
- o
Smart operations
- o
Smart manning & automation
- o
Zero emission and survivable warships
- o
Smart design and maintenance
- o
Smart concepts
- III.
Veiligheid in en vanuit de ruimte
- o
Robuuste plaatsbepaling- en tijdsynchronisatiesystemen
- o
Nationale situational awareness, surveillance & tracking capaciteit
- o
Grondgebonden situational awareness capaciteit
- o
Laser voor veilige communicatie en vergrote transmissiecapaciteit
- o
(Gedeeltelijk) eigen satellietcapaciteit met tijdige en veilige toegang
- IV.
Cyberveiligheid
- o
Bestrijden cybercrime
- o
Bevorderen ontwikkeling cybercompetenties
- o
Defensieve cybertechnologie
- o
Offensieve cybertechnologie
- o
Ketenweerbaarheid en governance
- V.
Genetwerkt optreden op land en vanuit de lucht
- o
Innovatie in ontwerp en aansturing van netwerken
- o
Informatie als wapen
- o
Aansturing van genetwerkte logistieke operaties
- o
Counter DRAM (Drone, Rocket, Artillery & Mortar)
- o
Smart service logistics
- VI.
Samen sneller innoveren voor een adaptieve krijgsmacht
- o
Toepassing van robots/autonome systemen/drones (RAS/RPAS)
- o
3D-printen voor onderdelen, lokale bouw en materiaalontwikkeling
- o
Energiesystemen & circulariteit
- VII.
Data en intelligence
- VIII.
De veiligheids-professional
- o
Qualified-self, Digitaal wapenen middels nieuwe (leer)methodes
- o
Quantified-self, Meetbare prestatie en vitaliteit van veiligheidsprofessionals
- o
Digitaal uitgerust - Waarneming en communicatie
- o
Reframing veiligheid
KIA 5. Sleuteltechnologieën
https://www.hollandhightech.nl/kia-sleuteltechnologieen
Ook voor de aanpak van sleuteltechnologieën is een KIA geformuleerd. Sleuteltechnologieën
worden gekenmerkt door een generiek karakter met een breed toepassingsgebied of bereik
in innovaties en/of sectoren. Bij de projecten die voor de missies (KIA 1-4) worden
ingediend zal dus veelal gebruik worden gemaakt van een of meer van die sleuteltechnologieën,
waarbij sprake kan zijn van doorontwikkeling voor de specifieke toepassing. Projecten
die specifiek voor de KIA Sleuteltechnologieën worden ingediend, moeten bijdragen
aan de generieke ontwikkeling van (een of meer) sleuteltechnologieën, door:
- I.
Een ondersteunende bijdrage te leveren aan de verdere ontwikkeling van kennis over
sleuteltechnologieën, bijvoorbeeld ten behoeve van het onderzoek daarnaar.
- II.
Een ondersteunende bijdrage te leveren aan verbrede of versnelde toepassing van een
of meer sleuteltechnologieën, bijvoorbeeld door de integratie er van in producten,
processen of diensten te vergemakkelijken.
Hierbij wordt benadrukt dat onder optie I het doen van puur onderzoek naar sleuteltechnologieën
en onder optie II het puur toepassen ervan in een willekeurige sector anders dan binnen
de missies geen basis is voor toekenning van een subsidie. Gezocht wordt naar innovaties
die de randvoorwaarden voor de kennisontwikkeling en toepassing van sleuteltechnologieën
verbeteren, en die als product verkoopbaar zijn.
De volgende groepen van Sleuteltechnologieën zijn vanuit het perspectief van de potentiële
bijdrage van technologie aan maatschappelijke uitdagingen in Nederland aangewezen
door het Ministerie van EZK:
- •
Chemical Technologies
- •
Digital Technologies
- •
Engineering and Fabrication Technologies
- •
Photonics and Light Technologies
- •
Advanced Materials
- •
Quantum Technologies
- •
Life science technologies
- •
Nanotechnologies
Voor meer informatie over bovenstaande groepen en een verdere onderverdeling daarvan
is te vinden op
https://www.hollandhightech.nl/sites/www.hollandhightech.nl/files/inline-files/20191024%20KIA-ST%20Bijlage%20B%20-%20MJP%27s%20overzicht_0.pdf
KIA 6. Maatschappelijk verdienvermogen
https://www.clicknl.nl/kia-verdienvermogen-2020-2023/
Maatschappelijk verdienvermogen wordt versterkt, wanneer de (beoogde) innovaties bijdragen
aan de doelstellingen van de maatschappelijke uitdagingen zoals beschreven in de KIA’s
1 t/m 5, deze oplossingen maatschappelijk gewenst zijn en tegelijk economisch rendabel
en schaalbaar zijn. De waarschijnlijkheid dat dit kan worden bereikt, dient in het
projectplan te worden onderbouwd. Projecten onder deze KIA dienen derhalve altijd
te worden gekoppeld aan één van de KIA’s 1 t/m 5.
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren
Zuid-Nederland 2021-2025
I. Algemeen
De Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025
sluit aan op de bestuurlijke keuze om het innovatiebeleid te richten op een viertal
thematische missies, op ondersteunende sleuteltechnologieën en op maatschappelijk
verdienvermogen. Deze aanpak is vastgesteld door het kabinet en is in grote lijnen
overgenomen door alle provincies in hun economisch beleid en/of de Research and Innovation
Strategies for Smart Specialisation (Regionale innovatiestrategieën; RIS3). Op nationaal
niveau zijn de missies en de aanpak voor Sleuteltechnologieën door de topsectoren
uitgewerkt in een zestal Kennis- en Innovatie-Agenda’s (KIA’s) waarnaar in bijlage
1 wordt verwezen. In november 2019 zijn deze agenda’s geconcretiseerd in het Kennis-
en Innovatieconvenant (KIC), dat ook is ondertekend door de provincies:
https://www.topsectoren.nl/binaries/topsectoren/documenten/kamerstukken/2019/november/12-11-19/kic-2020-2023/Kennis--en-Innovatieconvenant-2020-2023.pdf
In de verschillende regionale MIT-regelingen en de landelijke regeling wordt verwezen
naar bijlage 1, waar de KIA’s zijn vertaald naar zo concreet mogelijk doelen, die
volgen uit de missies, de sleuteltechnologieënagenda en het beoogde verdienvermogen.
Relevantie voor MKB en MKB-innovaties
Missies omvatten een breed scala aan veranderingen en aanpassingen in ons dagelijks
leven en ons patroon van produceren en consumeren. Zoals ook in de voorwaarden is
aangegeven is de MIT-regeling gericht op het stimuleren van technologische innovaties.
De KIA’s bevatten deels concrete vraagstukken binnen elk van de missies waarvoor technologische
innovaties evident een bijdrage kunnen leveren. Andere vraagstukken beschrijven de
noodzaak tot systeemveranderingen, een andersoortige aanpak of ander gedrag. Technologische
innovaties zullen daar veelal een deeloplossing brengen of de veranderingen ondersteunen.
Duidelijk moge zijn dat alleen subsidie wordt verstrekt voor het onderzoeken van de
haalbaarheid van een innovatie respectievelijk het ontwikkelen ervan, met het bijbehorende
innovatierisico, en niet voor het toepassen van een innovatieve werkwijze of een innovatief
product in bijvoorbeeld het agrarisch bedrijf, in het stedelijk gebied, rivieren en
zeeën of in de zorg.
Aansluiting op bestaande kennis en op onderzoeksagenda’s
Waar een innovatie is gericht op de missiethema’s zijn er geen verplichtingen ten
aanzien van het gebruik van (sleutel)technologieën; de innovativiteit en de economische
potentie zijn in dat opzicht doorslaggevend. Om vernieuwend en competitief te zijn
is het in het algemeen relevant hoogwaardige actuele kennis en kunde in uw innovatie
te benutten en/of te combineren. Om competitief te blijven is het een voordeel om
aansluiting te (kunnen) vinden op verdere ontwikkeling van die kennis en kunde in
eigen land of regio. Om die reden is het advies om goed kennis te nemen van recent
binnen de topsectoren en KIA’s ontwikkelde kennis respectievelijk van lopende onderzoeksprogramma’s
en -projecten.
Waar de innovatie is gericht op doorontwikkeling of ondersteuning van de implementatie
van een sleuteltechnologie, wordt verwezen naar de opsomming van sleuteltechnologieën
in KIA 5 en de nadere informatie daar.
Leeswijzer
In deze toelichting wordt aangegeven hoe de informatie dient te worden geïnterpreteerd
binnen de MIT-regeling respectievelijk de aanvraag.
De regeling is vastgesteld door de drie colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies
Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft.
Dit betekent dat de regeling moet passen binnen de kaders die bij de verschillende
provincies zijn gesteld. Iedere provincie heeft eerder een eigen algemene subsidieverordening
vastgesteld: Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 (Asv 2013), Algemeen subsidiebesluit
Zeeland 2013 (Asb 2013), Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv), Algemene
Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. (Asv 2017). De regels van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb) en de genoemde Asv’s liggen ten grondslag aan de regeling.
De Asv’s zijn kaderverordeningen. Deze beschrijven op hoofdlijnen voor welke activiteiten
subsidie kan worden verstrekt en bevatten verder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen.
Daarnaast geven de Asv’s van Limburg en Noord-Brabant algemene procedureregels voor
subsidieverstrekking. In Zeeland is dit geregeld in het Asb 2013. De Asv’s verplichten
de colleges van Gedeputeerde Staten om de inhoudelijke en beleidsmatige aspecten van
het subsidiebeleid nader uit te werken in subsidieregelingen. Voor Zeeland is hiertoe
het Asb 2013 aangewezen. Om die reden wordt deze regeling in Zeeland vastgesteld als
supplement bij het Asb 2013. Voor zover mogelijk worden onderwerpen die worden geregeld
in de afzonderlijke Asv’s niet herhaald in de regeling, behoudens die onderwerpen
die niet in alle drie de Asv’s op dezelfde wijze zijn geregeld.
Arrangementen
De provincies Limburg en Noord-Brabant volgen het rijkssubsidiekader voor het systeem
van verantwoording en financieel beheer van de subsidies. Beide Asv’s hanteren dezelfde
standaardarrangementen voor wat betreft uitvoerings- en verantwoordingseisen. Ook
aan de Asv van Zeeland heeft het gedachtegoed van het rijkssubsidiekader ten grondslag
gelegen, met een andere verdeling van arrangementen. Voor wat betreft de verantwoording
van de staatssteun wordt gebruikt gemaakt van artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Steun onder die vrijstelling moet gestaafd zijn met actuele en specifieke bewijsstukken.
Afrekening op basis van een eindverantwoording en werkelijke kosten voldoet daar helemaal
aan. Subsidies op basis van paragraaf 1 worden verleend en direct vastgesteld, zonder
eindverantwoording waarmee op andere wijze voorzien moet zijn in actuele en specifieke
bewijsstukken. Vooraf wordt daarom vanuit de uitvoerbaarheid van het project nadrukkelijk
toegezien op een realistische urenplanning en achteraf wordt steekproefsgewijs gecontroleerd
op behaalde resultaten (ongeveer 10%). Daarmee wordt in hoge mate voldaan aan het
criterium van actuele en specifieke bewijsstukken. Tegelijkertijd is het maximum steunpercentage
op grond van de vrijstelling tussen de 60 en 70%, terwijl paragraaf 1 maar 40% vergoed,
waarmee het risico op overcompensatie wordt verkleind.
Voor de subsidies op grond van paragraaf 2 wordt afgerekend op basis van werkelijke
kosten en gerealiseerde opbrengsten om te verzekeren dat overcompensatie wordt uitgesloten.
De noodzaak van het indienen van een controleverklaring is afhankelijk van de hoogte
van de subsidie.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1.5 Weigeringsgronden
De weigeringsgronden gelden onverminderd de weigeringsgronden in artikel 4:25 (subsidieplafond)
en 4:35 van de Awb en de weigeringsgronden in de drie Asv’s. Dit betekent dat de weigeringsgronden
in de Asv’s onverkort gelden. Daar waar dit stroomlijning behoeft, is de weigeringsgrond
opgenomen in artikel 1.4.
Artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat subsidie wordt geweigerd indien gegronde reden
bestaat om aan te nemen dat:
- a.
De activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;
- b.
De aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen
- c.
De aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen
omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten voor
zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;
En voorts indien de aanvrager:
- a.
in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de
verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben
geleid of
- b.
Failliet is verklaard of aan hem surseance ven betaling is verleend of ten aanzien
van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard,
dan wel daartoe een verzoek bij de rechtbank is ingediend.
Onder c. Stimulerend effect
Indien sprake is van staatssteun kan deze alleen worden vrijgesteld of anderszins
gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend
effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er
wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder
subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie. In artikel 6 van
de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend
effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit
aanvangt. Hiermee wordt niet uitgesloten dat activiteiten die eerder zijn aangevangen,
ook een stimulerend effect hebben. Dit dient te worden aangetoond. Omdat de doelgroep
van deze regeling MKB-ondernemingen zijn en hier snel sprake is van een onderneming
in de zin van Europees recht, is de weigeringsgrond breed opgenomen.
Onder d. Deggendorf clausule
Een van de verplichtingen die gelden om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling
op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is het opnemen van de zogeheten
Deggendorf clausule. Deze houdt in dat betaling van steun is uitgesloten aan een onderneming
waarbij eerdere steun onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard met de interne markt.
Tegen de onderneming is in dat geval een terugvorderingsbevel gegeven.
Onder e. Onderneming in moeilijkheden
In artikel 2 onder 18 van de AGVV is aangegeven in welke gevallen een onderneming
in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor
een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat aanvrager niet in financiële
moeilijkheden verkeert.
Artikel 1.6 Vereisten
De vereisten (zowel algemeen als specifiek) gelden voor alle aanvragen op grond van
deze paragraaf en onverminderd de algemene vereisten die in de drie Asv’s zijn opgenomen.
Eerste lid onder b onderdeel 5
Ten aanzien van projecten gericht op de KIA sleuteltechnologieën is het doen van puur
onderzoek naar sleuteltechnologieën en/of het puur toepassen ervan in een willekeurige
sector anders dan binnen de missies geen basis voor toekenning van een subsidie. Gezocht
wordt naar innovaties die de randvoorwaarden voor de kennisontwikkeling en toepassing
van sleuteltechnologieën verbeteren, en die als product verkoopbaar zijn.
Artikel 1.7 Subsidiabele kosten
Eerste lid onder a
Binnen een haalbaarheidsproject zijn de kosten die direct betrekking hebben op het
project subsidiabel. Dit zijn loonkosten en kosten derden. Onder loonkosten worden
verstaan de kosten van: onderzoekers, technici en ander personeel voor zover zij zich
met het onderzoeksproject bezighouden. Loonkosten kunnen worden berekend op twee manieren:
ofwel via het forfaitair uurtarief van € 60 ofwel via het bruto jaarsalaris opgeslagen
met 50% voor overige lasten. Het forfaitair vastgestelde uurtarief wordt gehanteerd
voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen die in loondienst
zijn bij de aanvragende organisatie en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten
als de daaraan toegerekende indirecte kosten. Dit tarief kan ook toegepast worden
indien personen van een verbonden onderneming (inclusief holding B.V. en management
B.V.) betrokken zijn in de projectuitvoering. Ook eigenaren van ondernemingen die
niet worden verloond op basis van een dienstverband kunnen gebruik maken van het forfaitair
uurtarief van € 60.
Voor een stagiair die een niet-marktconforme vergoeding ontvangt, is er sprake van
fictieve dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief van
€ 60,- niet. Bij een marktconforme vergoeding is er wel sprake van dienstbetrekking
en geldt het forfaitair tarief dus wel. Een marktconforme vergoeding is bijvoorbeeld
het minimumjeugd- of cao-loon. De stagiair is bij zo’n stagevergoeding, net als bij
gewone werknemers in ‘echte’ dienstbetrekking.
Eerste lid onder b
Kosten derden omvat alle kosten, gemaakt en betaald binnen de projectperiode, waar
een factuur en betaal bewijs tegenover staat. Van belang is dat deze kosten op factuurbasis
direct betrekking hebben op het project. Indirecte kosten, zoals overheadkosten, vallen
niet onder kosten derden en worden meegenomen in de loonkosten. De kosten derden omvatten
de kosten voor onderzoek, bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven,
waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks
uit het project voortvloeien.
Tweede, derde, vierde en vijfde lid
In artikel 1.3 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald op welke wijze personeelskosten
subsidiabel zijn. Van deze regeling kan worden afgeweken. Voor Limburg en Noord-Brabant
zijn gelijksoortige regels vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Asv.
Voor Limburg zijn dit de Nadere regels met betrekking tot berekeningswijzen uurtarieven
en uniforme kostenbegrippen in het kader van het verstrekken van subsidies. Op grond
van artikel 3 van de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven
in het kader van het verstrekken van subsidies, schrijft de subsidieverlener een standaardberekeningswijze
en de wijze waarop deze berekeningswijze wordt uitgevoerd, voor. Voor Noord-Brabant
is door Gedeputeerde Staten Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen
uurtarieven subsidies Noord-Brabant vastgesteld. Voor de berekeningswijze van uurtarieven
op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten hanteren Gedeputeerde Staten
van Noord-Brabant een opslagpercentage voor indirecte kosten van 25% op arbeidskosten
en loonkosten. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.
Voor berekeningswijze van uurtarieven op basis van een fortfaitair uurtarief hanteren
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een uurtarief van € 50. Gedeputeerde Staten
van Noord-Brabant kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.
Door in dit artikel de Nadere regels van Limburg van toepassing te verklaren, bepalen
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in dit geval dat de Nadere regels voldoen aan
hetgeen bepaald in de Asv van Noord-Brabant. In artikel 1.6 is hiertoe aangegeven
welk opslagpercentage en welk forfaitair uurtarief een subsidieaanvrager dient te
hanteren in zijn aanvraag. Er wordt in deze regeling uitgegaan van een opslagpercentage
van 50% voor indirecte kosten en een uurtarief van € 60 gehanteerd.
Artikel 1.8 Niet Subsidiabele kosten
In de drie provincies is bepaald dat verrekenbare of compensabele BTW niet voor subsidie
in aanmerking komt. Daarnaast is in artikel 15 van de ASV 2017 van Limburg bepaald
dat niet subsidiabel zijn:
- 1.
kosten die samenhangen met financiële of contractuele verplichtingen die zijn aangegaan
voordat een projectsubsidie is aangevraagd, tenzij sprake is van voorbereidingskosten
of het ontwikkelen van plannen met betrekking tot de in de aanvraag genoemde activiteiten;
- 2.
kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;
- 3.
kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.
Kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd, zijn ook al reeds uitgesloten
op basis van staatssteunregelgeving (overcompensatieverbod, transparantiebeginsel
en maximale steunpercentages).
Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag
In artikel 1.4.1 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald dat aanvragen tenminste acht
weken voor het begin van de activiteit worden ingediend. Op grond van het tweede lid
kunnen Gedeputeerde Staten in een individueel geval besluiten af te wijken van deze
termijn.
In artikel 10 van Asv 2017 Limburg is bepaald dat gedeputeerde staten in nadere regels
een termijn of uiterlijke datum waarbinnen respectievelijk waarop een subsidieaanvraag
moet zijn ingediend of ontvangen.
Dit artikel bevat indieningsvereisten en is een aanvulling op hetgeen reeds is bepaald
voor de drie provincies. In Zeeland zijn in artikel 1.4.2 van het Asb2013 de in te
dienen gegevens opgesomd. Deze opsomming wordt in het aanvraagformulier opgenomen.
Hetzelfde geldt voor de opsomming in artikel 11 van de ASV2017 van Limburg.
Artikel 1.11 Subsidiehoogte
De aanvraag is leidend bij de bepaling van de subsidiehoogte. Dit betekent dat een
aanvrager minder ontvangt, indien hij minder aanvraagt. Dit volgt reeds uit de Algemene
wet bestuursrecht.
Het subsidiepercentage is als volgt tot stand gekomen: Het project bestaat voor tenminste
60% uit haalbaarheidsstudie. Op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening
kan over dit deel van de kosten maximaal 50% subsidie worden verstrekt.
Artikel 1.13 Beslistermijnen subsidieverlening
De beslistermijnen voor subsidieverlening wijken onderling van elkaar af in de provincies.
Omdat de subsidies uit een gezamenlijk plafond worden verstrekt, is het van belang
gelijke termijnen te hanteren. De kortste termijn wordt gehanteerd door Zeeland. Dit
is een termijn van acht weken en wordt niet haalbaar geacht voor subsidies uit deze
paragraaf. Omdat de termijn is opgenomen in het Asb2013, kan hier gemotiveerd van
worden afgeweken. Van de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kan echter niet worden
afgeweken. Derhalve is de kortste termijn van deze twee provincies aangehouden: 12
weken. Er geldt dus voor deze paragraaf vanwege de verdeelsystematiek volgorde van
binnenkomst dat er in principe binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing
op wordt genomen.
Artikel 1.14 Verplichtingen algemeen
De provinciale regelgeving van alle drie de provincies geeft de colleges van Gedeputeerde
Staten de bevoegdheid om de verplichtingen uit de Asv’s of het Asb aan te vullen.
Derde lid
Artikel 1.6.6, derde lid van de Asb2013 van Zeeland bepaalt dat indien een instelling
niet of niet volledig aan zijn plicht tot bekendmakingen of publiciteitsuitingen heeft
voldaan door de provincie als subsidieverstrekker te noemen, de subsidie kan worden
verlaagd met vijf procent, met een maximum van € 5.000. Ook wordt van artikel 1.10.1
van de Asv2013 van Zeeland afgeweken waarin is bepaald dat indien na vaststelling
van de subsidie blijkt dat activa is vervreemd binnen 5 jaar en aldus de subsidieontvanger
niet heeft voldaan aan de op basis van artikel 1.6.3 genoemde verplichting. De subsidievaststelling
wordt in dat geval niet ten nadele van de ontvanger gewijzigd of ingetrokken.
Deze verplichting kennen de Asv’s Limburg en Noord-Brabant niet. Het opleggen van
een sanctie in één van de provincies schaadt de eenduidigheid en gelijke behandeling.
Vanwege de uniformiteit tussen de drie provincies is ervoor gekozen om deze sanctie
op geen enkele subsidie die wordt verleend in het kader van deze regeling toe te passen
en buiten toepassing te verklaren.
Vierde lid
In de Asb2013 van Zeeland zijn geen bepalingen met betrekking tot vermogensvorming
opgenomen. De bepalingen van de Asv’s van Limburg en Noord-Brabant zijn gelijkluidend.
De bepaling van de Asv van Noord-Brabant is dan ook van toepassing verklaard op Zeeuwse
subsidies.
Artikel 1.16 Betaling
In het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is voor subsidies tot
€ 10.000 bepaald dat een voorschot van 100% van de maximale subsidie wordt verleend.
Een soortgelijke bepaling is opgenomen voor het eerste arrangement, dus tot € 25.000,
in Limburg en Noord-Brabant. In het Asb2013 is in artikel 1.8.9 een mogelijkheid opgenomen
om arrangement 1 toe te passen op subsidies hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000
in individuele gevallen, op basis van een risicoafweging.
Er kan dus gemotiveerd van worden afgeweken om subsidies tot en met
€ 20.000 voor Zeeland 100% uit te betalen. Vanwege de eenduidigheid en uniformiteit
wordt deze subsidies dus in één keer uitbetaald bij verlening.
Artikel 1.17 Vaststelling
De elementen van vaststelling van de subsidies (aanvraagtermijn, beslistermijn en
wijze van verantwoording) zijn in de drie provincies bepaald door de hoogte van de
subsidie en het hieraan verbonden arrangement. Ter zake van arrangement 1 geldt dat
in afwijking van artikel 1.7 en paragraaf 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit subsidies
tot met € 20.000 direct worden vastgesteld. De Asv’s van Noord-Brabant en Limburg
kennen deze mogelijkheid.
§ 2 R&D samenwerkingsproject
Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten
In de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (centrale regeling te vinden op www.overheid.nl) is een definitie van R&D-samenwerkingsproject en R&D-samenwerkingsverband opgenomen.
R&D-samenwerkingsproject: Research and Development-project, bestaande uit industrieel
onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke
samenwerking en voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een R&D-samenwerkingsverband;
R&D-samenwerkingsverband: Research and Development-verband dat geen rechtspersoonlijkheid
bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, dat
is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject.
Artikel 2.5 Weigeringsgronden
De weigeringsgronden gelden onverminderd de weigeringsgronden in artikel 4:25 (subsidieplafond)
en 4:35 van de Awb en de weigeringsgronden in de drie Asv’s. Dit betekent dat de weigeringsgronden
in de Asv’s onverkort gelden.
Artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat subsidie wordt geweigerd indien gegronde reden
bestaat om aan te nemen dat:
- a.
De activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;
- b.
De aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen
- c.
De aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen
omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten voor
zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;
En voorts indien de aanvrager:
- a.
in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de
verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben
geleid of
- b.
Failliet is verklaard of aan hem surseance ven betaling is verleend of ten aanzien
van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard,
dan wel daartoe een verzoek bij de rechtbank is ingediend.
Onder b. Stimulerend effect
Indien sprake is van staatssteun kan deze alleen worden vrijgesteld of anderszins
gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend
effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er
wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder
subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie. In artikel 6 van
de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend
effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit
aanvangt. Hiermee wordt niet uitgesloten dat activiteiten die eerder zijn aangevangen,
ook een stimulerend effect hebben. Dit dient te worden aangetoond. Omdat de doelgroep
van deze regeling MKB-ondernemingen zijn en hier snel sprake is van een onderneming
in de zin van Europees recht, is de weigeringsgrond breed opgenomen.
Onder c. Deggendorf clausule
Een van de verplichtingen die gelden om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling
op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is het opnemen van de zogeheten
Deggendorf clausule. Deze houdt in dat betaling van steun is uitgesloten aan een onderneming
waarbij eerdere steun onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard met de interne markt.
Tegen de onderneming is in dat geval een terugvorderingsbevel gegeven.
Onder d. Onderneming in moeilijkheden
In artikel 2 onder 18 van de AGVV is aangegeven in welke gevallen een onderneming
in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor
een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat aanvrager niet in financiële
moeilijkheden verkeert.
Artikel 2.6 Vereisten
De vereisten onder d tot en met f en h zijn afgeleid uit begripsomschrijvingen uit
de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.
Eerste lid onderdeel b
De missies, sleuteltechnologieën en het maatschappelijk verdienvermogen, zijn vertaald
in de KIA’s.
In bijlage 1 behorende bij de Subsidieregeling is een verwijzing en uitwerking opgenomen
van de KIA’s waar een project binnen moet passen danwel uitvoering aan moet geven.
Eerste lid onderdeel g instemming
Instemming van alle deelnemers omvat onder andere instemming met de begroting en een
sluitend financieringsplan. Hierdoor kan getoetst worden wat ieders bijdrage in de
subsidiabele kosten is en hoe de subsidie over de subsidiabele kosten van de deelnemers
verdeeld wordt.
Eerste lid onderdeel h verbondenheid
Er wordt aangesloten bij de definitie van verbonden ondernemingen uit artikel 3 van
bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Eerste lid onderdeel i niet meer dan 70%
Deze bepaling is opgenomen om er voor te zorgen dat er echt sprake is van een evenwichtig
samenwerkingsverband door te voorkomen dat één van de partijen meer dan 70% van de
subsidiabele kosten voor zijn rekening neemt.
Eerste lid onder o impact
Het project heeft een positieve bijdrage, positieve impact op één of meerdere missies,
danwel is er sprake van impact op kennisontwikkeling of versterkte implementatie van
een sleuteltechnologie. Om de projecten uit de verschillende KIA’s/missies zo goed
mogelijk te kunnen beoordelen, en die baten met punten te waarderen, dienen de verwachte
baten van de innovatie zoveel mogelijk te worden gekwantificeerd (in aantallen en/of
getallen). Dat kan door onder andere een vergelijking te maken met producten, diensten
of processen die al op de markt beschikbaar zijn. Ook de waarschijnlijkheid dat die
baten kunnen worden bereikt, dient in het projectplan te worden onderbouwd. De impact
dient waar mogelijk gekwantificeerd te worden, zodat blijkt wat de omvang ervan is.
De verschillende vormen die de impact in de verschillende missies kan krijgen, zijn
toegelicht in bijlage 1.
Artikel 2.7 Subsidiabele kosten
Eerste lid onder a
Binnen een R&D Samenwerkingsproject kunnen loonkosten, afschrijvingskosten en kosten
derden worden verantwoord. Onder loonkosten worden verstaan de kosten van: onderzoekers,
technici en ander personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden.
Loonkosten kunnen worden berekend op twee manieren: ofwel via het forfaitair uurtarief
van € 60 ofwel via het bruto jaarsalaris opgeslagen met 50% voor overige lasten. Het
forfaitair vastgesteld uurtarief wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele
activiteit betrokken personen die in loondienst zijn bij de aanvragende organisatie
en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte
kosten. Dit tarief kan ook toegepast worden indien personen van een verbonden onderneming
(inclusief holding B.V. en management B.V.) betrokken zijn in de projectuitvoering.
Ook eigenaren van ondernemingen die niet worden verloond op basis van een dienstverband
kunnen gebruik maken van het forfaitair uurtarief van € 60.
Voor een stagiair die een niet-marktconforme vergoeding ontvangt, is er sprake van
fictieve dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief van € 60,- niet . Bij een
marktconforme vergoeding is er wel sprake van dienstbetrekking en geldt het forfaitair
tarief dus wel. Een marktconforme vergoeding is bijvoorbeeld het minimumjeugd- of
cao-loon. De stagiair is bij zo’n stagevergoeding, net als bij gewone werknemers in
‘echte’ dienstbetrekking.
Eerste lid onder b
Kosten derden omvat alle kosten, gemaakt en betaald binnen de projectperiode, waar
een factuur en betaalbewijs tegenover staat. Van belang is dat deze kosten op factuurbasis
direct betrekking hebben op het project. Indirecte kosten, zoals overheadkosten, vallen
niet onder kosten derden en worden meegenomen in de loonkosten. De kosten derden omvatten
de kosten voor contractonderzoek, bijkomende algemene kosten en andere operationele
uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks
uit het project voortvloeien.
Eerste lid onder c
Onder afschrijvingskosten wordt verstaan de kosten van apparatuur en uitrusting voor
zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting
niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen
de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens
algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd.
Tweede, derde, vierde en vijfde lid
In artikel 1.3 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald op welke wijze personeelskosten
subsidiabel zijn. Van deze regeling kan worden afgeweken. Voor Limburg en Noord-Brabant
zijn gelijksoortige regels vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Asv.
Voor Limburg zijn dit de Nadere regels met betrekking tot berekeningswijzen uurtarieven
en uniforme kostenbegrippen in het kader van het verstrekken van subsidies. Op grond
van artikel 3 van de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven
in het kader van het verstrekken van subsidies, schrijft de subsidieverlener een standaardberekeningswijze
en de wijze waarop deze berekeningswijze wordt uitgevoerd, voor. Voor Noord-Brabant
is door Gedeputeerde Staten Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen
uurtarieven subsidies Noord-Brabant vastgesteld. Voor de berekeningswijze van uurtarieven
op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten hanteren Gedeputeerde Staten
van Noord-Brabant een opslagpercentage voor indirecte kosten van 25% op arbeidskosten
en loonkosten. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.
Voor berekeningswijze van uurtarieven op basis van een fortfaitair uurtarief hanteren
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een uurtarief van € 50. Gedeputeerde Staten
van Noord-Brabant kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.
Door in dit artikel de Nadere regels van Limburg van toepassing te verklaren, bepalen
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in dit geval dat de Nadere regels voldoen aan
hetgeen bepaald in de Asv van Noord-Brabant. In artikel 1.6 is hiertoe aangegeven
welk opslagpercentage en welk forfaitair uurtarief een subsidieaanvrager dient te
hanteren in zijn aanvraag. Er wordt in deze regeling uitgegaan van een opslagpercentage
van 50% voor indirecte kosten en een uurtarief van € 60 gehanteerd.
Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten
In de drie provincies is bepaald dat verrekenbare of compensabele BTW niet voor subsidie
in aanmerking komt. Daarnaast is in artikel 15 van de ASV 2017 van Limburg bepaald
dat niet subsidiabel zijn:
- 1.
kosten die samenhangen met financiële of contractuele verplichtingen die zijn aangegaan
voordat een projectsubsidie is aangevraagd, tenzij sprake is van voorbereidingskosten
of het ontwikkelen van plannen met betrekking tot de in de aanvraag genoemde activiteiten;
- 2.
kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;
- 3.
kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.
Kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd, zijn reeds uitgesloten
op basis van staatssteunregelgeving (overcompensatieverbod, transparantiebeginsel
en maximale steunpercentages).
Artikel 2.9 Vereisten subsidieaanvraag
In artikel 1.4.1 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald dat aanvragen tenminste acht
weken voor het begin van de activiteit worden ingediend. Op grond van het tweede lid
kunnen Gedeputeerde Staten in een individueel geval besluiten af te wijken van deze
termijn.
In artikel 10 van Asv 2017 Limburg is bepaald dat gedeputeerde staten in nadere regels
een termijn of uiterlijke datum waarbinnen respectievelijk waarop een subsidieaanvraag
moet zijn ingediend of ontvangen.
Artikel 2.9 bevat indieningsvereisten en is een aanvulling op hetgeen reeds is bepaald
voor de drie provincies. In Zeeland zijn in artikel 1.4.2 van het Asb2013 de in te
dienen gegevens opgesomd. Deze opsomming wordt in het aanvraagformulier opgenomen.
Hetzelfde geldt voor de opsomming in artikel 11 van de ASV2017 van Limburg.
Artikel 2.10 Subsidieplafond
In dit plafond is een onderscheid gemaakt tussen zogenoemde grote projecten, projecten
waarvoor een subsidie tussen € 200.000 tot en met € 350.000 wordt toegekend, en kleine
projecten, met een subsidie tot € 200.000, om te voorkomen dat het gehele subsidieplafond
wordt toebedeeld aan grote projecten.
Artikel 2.11 Subsidiehoogte
De aanvraag is leidend bij de bepaling van de subsidiehoogte. Dit betekent dat een
aanvrager minder ontvangt, indien hij minder aanvraagt. Dit volgt uit de Algemene
wet bestuursrecht.
Tweede lid
Uit dit artikel volgt dat de gehele subsidieaanvraag wordt geweigerd indien de subsidiehoogte
en verdeling van de subsidie over de deelnemers van het samenwerkingsverband er toe
leidt dat een of meer deelnemers minder dan € 25.000 ontvangen of juist meer dan € 100.000
respectievelijk meer dan € 175.000 (afhankelijk van het totaal aangevraagde bedrag).
Artikel 2.12 Verdeelcriteria
Onder eerste lid onder d Impact
R&D-Samenwerkingsprojecten kunnen op meerdere maatschappelijke gebieden (missies)
impact hebben en daarmee bijdragen aan de KIA’s zoals beschreven in bijlage 1. Dit
is een gevolg van het feit dat de missies en KIA’s op zichzelf en onderling overlap
vertonen. Ook kan de oplossing voor de ene missie negatief uitwerken op een andere.
Iets vergelijkbaars geldt de bevordering van sleuteltechnologieën. Bij de toedeling
van punten op het onderdeel maatschappelijke impact weegt de beoordelende commissie
het totaal aan maatschappelijke kosten en baten op de genoemde terreinen.
Artikel 2.14 Beslistermijnen subsidieverlening
De beslistermijnen voor subsidieverlening wijken onderling van elkaar af in de provincies.
Omdat de subsidies uit een gezamenlijk plafond worden verstrekt, is het van belang
gelijke termijnen te hanteren. De kortste termijn wordt gehanteerd door Zeeland. Dit
is een termijn van acht weken en wordt niet haalbaar geacht voor subsidies uit deze
paragraaf. Omdat de termijn is opgenomen in het Asb2013, kan hier gemotiveerd van
worden afgeweken. Van de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kan echter niet worden
afgeweken. Derhalve is de kortste termijn van deze twee provincies aangehouden. Omdat
er in deze paragraaf sprake is van een tender geldt er een termijn van 12 weken na
afloop van de tenderperiode.
Artikel 2.18 Bevoorschotting
Eerste lid
In het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is een maximale bevoorschotting bepaald
van 75% voor het tweede en derde arrangement en voor Limburg en Noord-Brabant is dit
niet bepaald in de Asv’s.
In Limburg is in beleidsregels bepaald, artikel 3, onder B, van de Beleidsregels subsidies,
dat bij projectsubsidies van € 25.000 tot € 125.000 direct bij subsidieverleningsbeschikking
een voorschot worden verleend van 90%. Dit voorschot zal binnen zes weken na verzenddatum
van de beschikking worden overgemaakt op de rekening van de subsidieontvanger. Voor
projectsubsidies vanaf € 125.000 is ingevolge artikel 3, onder C, van voornoemde Beleidsregels
bepaald dat op basis van de ingediende liquiditeitsprognose van de subsidieontvanger,
een schema van de bevoorschotting worden opgenomen tot maximaal 90%. De momenten van
uitbetaling van de voorschotten zullen worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking.
In artikel 4, tweede lid, van voornoemde Beleidsregels, staat dat de bevoorschotting
conform de geschetste beleidslijn worden toegepast, tenzij Gedeputeerde Staten anders
bepalen.
Met de huidige bepaling in de regeling wordt afgeweken van het beleid omwille van
de eenduidigheid tussen de drie provincies en ten voordele van de aanvragers. Voor
de hoogte van de bevoorschotting is aangesloten bij Zeeland, binnen de arrangementenhoogtes
van Limburg en Noord-Brabant.
Artikel 2.19 Vaststelling
Eerste lid
Subsidies op grond van deze paragraaf worden vastgesteld op basis van prestaties en
gerealiseerde kosten. Hierbij gaat het om factuurbewijzen, urenstaten en betaalbewijzen
(zoals een bankafschrift waaruit volgt dat er een betaling is verricht).
Tweede lid
Ter zake de aanvraagtermijn waarbinnen de subsidieontvanger zijn aanvraag om vaststelling
in moet dienen, hanteren de drie provincies drie verschillende termijnen in de Asv’s.
Vanwege de uniforme uitvoering is aansluiting gezocht bij de termijn zoals genoemd
in het Asb2013.
9 maart 2021,
Gedeputeerde Staten van Zeeland,
de voorzitter,
drs. J.M.M. Polman
de secretaris,
A.W. Smit
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter,
mr. I.R. Adema
de secretaris,
drs. M.J.A. van Bijnen MBA
Gedeputeerde Staten van Limburg,
de voorzitter,
drs. Th.J.F.M. Bovens
de secretaris,
drs. G.H.E. Derks MPA